Foto's

 (Klik op een foto om te vergroten)
Photos provided by Panoramio. Photos are under the copyright of their owners.

Introductie

Auteur: Otto S. Knottnerus 

Het Oldambt is een jong zeekleigebied in Noordoost-Groningen, dat zich kenmerkt door grootschalige akkerbouw en statige boerderijen. Het gebied wordt met recht ook wel ‘De Graanrepubliek’ genoemd. Langgerekte streek- of wegdorpen liggen meest in een krans rondom de voormalige Dollardboezem. Het oorspronkelijke randveenontginningslandschap heeft grotendeels plaatsgemaakt voor recente zeekleipolders.

De regio Oldambt is groter dan de gelijknamige gemeente. Het noordwestelijke deel bij Termunten en Woldendorp sluit aan bij het wierdengebied van Fivelingo. Een recent ontgonnen hoogveengebied vormt de grens met Duurswold. De overgang naar de zand- en veengronden van Westerwolde en de Veenkoloniën is eveneens vloeiend. De aangrenzende polderdorpen van het Rheiderland (Duitsland) vormen een natuurlijke voortzetting van het Oldambt.

Kenmerken en Bijzonderheden

  • Grootschalig open polderlandschap met transparante zichtlijnen en weinig reliëf
  • Streek- of wegdorpen op zandruggen met afwisselende, open bebouwing, deels met opgaande, soms dichte beplanting (groene dorpslinten)
  • Streek - of wegdorpen in de oudere polders op inversieruggen en langs dijken
  • Dijkdorpen en verspreide bebouwing in de nieuwere polders
  • Wierdedorpen langs de Eems
  • Onregelmatige verspreide bebouwing en straatdorpen in recent ontgonnen hoogveengebied
  • Wierdedorpen op de oeverwallen van de Eems
  • Vestingdorpen met voorstraat en dichte bebouwing (Nieuweschans en Oudeschans)
  • Zijlhavennederzettingen (Termunterzijl, ‘t Waar) en sluiscomplexen
  • Brakwater-getijdenlandschap met kwelders en slikken in de Dollard
  • Grote en lange boerderijen van het Oldambtster type, vaak met slingertuinen en erfbeplanting
  • Rentenierswoningen, landarbeidershuizen, (voormalige) winkeltjes en ambachtelijke werkplaatsen in de dorpslinten
  • Markante dorpssilhouetten met kerken en kerkhoven
  • Zeedijken, slaperdijken en dijkrestanten, doorbraakkolken en coupures
  • Verdedigingswallen en leidijken in het grensgebied
  • Opvallend reliëf (glaciale ruggen) in het achterland, vooral rond Winschoten
  • Fysisch-geografisch belangwekkend: schiereiland van Winschoten, Groeve Hardenberg, opduiking van Ulsda, Polder De Wiede en Oude Ae bij Termunten
  • Hoogveenrestanten (Blauwestad) 
  • Brakwater-getijdenlandschap met kwelders en slikken in de Dollard (beschermd natuurmonument), Punt van Reide en polder BreebaartBoerderij van het Oldambster type
  • Beschermde dorpsgezichten: Bad Nieuweschans, Bellingwolde, Nieuw-Beerta, Oostwold, Oudeschans, Termunterzijl
  • Beschermde dorpswierde: Borgsweer
  • Borgen en borgterreinen: Ennemaborg (Midwolda), terrein Waarschip (‘t Waar)
  • Kloosterterrein: Boerderij De Hoogte (Heiligerlee) 
  • Voormalig kerkterrein: Eexta (1870)

Landschapsopbouw

Het Oldambt (spreek uit: Old’ambt) valt uiteen in twee delen:
  1. het Klei-Oldambt is een wierdenlandschap, dat bestaat uit het grondgebied van enkele dorpen op de voormalige oeverwal van de Eems.
  2. het Wold-Oldambt is een streekdorpenlandschap dat grotendeels bestaat uit (jongere) zeekleipolders. Het polderland wordt omringd door een krans van keileem- en dekzandruggen, waarop vijftien streek- of wegdorpen liggen. Aan de achterzijde worden deze wegdorpen begrensd door een ontgonnen veen- en dekzandvlakte met onregelmatige verspreide bebouwing en straatnederzettingen (recente hoogveenontginningen). In de oudere polders vinden we wegdorpen op de klei (Hamdijk, Nieuw-Beerta, Nieuw-Scheemda, Nieuwolda); de jongste polders kenmerken zich door een dijkenlandschap met verspreide bebouwing langs doorgaande wegen en dijkdorpen aan de rand.

De voormalige zeeboezemvlakte van de Dollard wordt in tweeën gedeeld door het ‘schiereiland van Winschoten’, dat uit een aantal glaciale opduikingen bestaat. In het midden daarvan ligt een komvormige laagte, gevuld met hoogveen dat later is weggespoeld dan wel afgegraven of uitgebaggerd. Er ontstond een meer (het Huninga- of Oostwoldermeer), dat na 1840 werd drooggelegd. Het nabijgelegen hoogveengebied werd omgezet in een veenkoloniale ontginningsvlakte. Om een aantrekkelijke woonomgeving voor de toekomstige bewoners van de Blauwestad te creëren, heeft men hier in 2005 het Oldambtmeer, een kunstmatig waterplas van 800 hectare, aangelegd.

De kwelders, slikken, wadplaten en geulen in de Dollard vormen een brakwater-getijdenlandschap, dat vanwege zijn hoge natuurwaarde (met name als vogelrustgebied) is aangewezen als (rijks)natuurmonument. Het Eems-Dollard-estuarium maakt deel uit van het Unesco Werelderfgoedgebied Waddenzee, is een onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur en is ten dele aangewezen als Natura 2000-gebied. Bijzondere elementen vormen hier de Punt van Reide en de aan de getijdenwerking blootgestelde polder Breebaart. Een deel van de kwelders wordt extensief beweid; de rest is begroeid met dichte rietvelden.

Indeling

Het Oldambt beslaat het grondgebied van de gelijknamige gemeente en delen van de gemeenten Delfzijl, Menterwolde en Bellingwedde. Deze gemeenten zijn ontstaan uit de historische gemeenten Bellingwolde, Meeden, Midwolda, Muntendam, Nieuwolda, Oosterbroek (tot 1965 Noordbroek en Zuidbroek), Reiderland (tot 1990 Beerta, Finsterwolde en Nieuweschans), Scheemda, Termunten, Wedde en Winschoten. De regio Oldambt valt sinds 2000 onder het waterschap Hunze en Aa’s, dat is opgebouwd uit een aantal oudere eenheden, waaronder de waterschappen Oldambt (= Termunterzijlvest) en Reiderzijlvest, later Dollardzijlvest genoemd.

Het oostelijke deel van het Oldambt maakte oorspronkelijk deel uit van het district Reiderland, dat gedeeltelijk in de Dollard is vergaan. De grens werd gevormd door het riviertje de Tjamme, die tot 1559 tevens de grens vormde tussen de bisdommen Münster en Osnabrück. De dorpen Beerta, Heiligerlee, Westerlee en Winschoten werden in de vijftiende eeuw bij het Wold-Oldambt gevoegd. Bellingwolde en Blijham vormden tot 1798 een afzonderlijke heerlijkheid, die ook wel tot Westerwolde werd gerekend. De rest van het R(h)eiderland werd voortaan een deel van Ostfriesland (Duitsland). Het dorp Wagenborgen werd tot in de vijftiende eeuw bij Fivelingo gerekend.

Het Provinciaal Omgevingsplan 2009-2013 van de provincie Groningen rekent het Oldambt tot de deelgebieden Oldambt, Eemsmond, Midden-Groningen en Veenkoloniën (Bellingwolde). De wegdorpen op zeeklei zijn niet als zodanig gekarteerd.   

Woonkernen

Bad Nieuweschans, Beerta, Bellingwolde, Blauwestad, Blijham, Borgsweer, Drieborg, Finsterwolde, Heiligerlee, Meeden, Midwolda, Muntendam, Nieuw-Beerta, Nieuw-Scheemda, Nieuwolda, Noordbroek, Oostwold, Oudeschans, Rhederbrug, Rhederveld, Scheemda (met Eexta), Termunten, Termunterzijl,’t Waar, Wagenborgen, Westerlee, Winschoten (stad), Woldendorp, Zuidbroek. 1

1 De cursief gedrukte dorpen betreft nederzettingen die vóór 1811 geen zelfstandig kerspel vormden.

Landschapsgeschiedenis

Geologie

In het Pleistoceen wisselden ijstijden en warmere perioden elkaar af. Tijdens het Elsterien (de twee-na-laatste ijstijd, zo'n 400.000 tot 320.000 jaar geleden) bevonden zich in Oost-Groningen enkele diepe bekkens, die met smeltwaterafzettingen werden opgevuld. De potklei, die plaatselijk bij Winschoten, Scheemda en Finsterwolde (Groeve Hardenberg) aan de oppervlakte komt, behoort tot deze afzetting, die ook wel de Formatie van Peelo wordt genoemd. Tijdens de daaropvolgende ijstijd (het Saalien, 300.000 tot 130.000 jaar geleden) was Nederland opnieuw bedekt met landijs. Vanuit Scandinavië werden stenen en keileem aangevoerd. Tijdens de laatste fase van deze ijstijd stuwde het oprukkende ijs de keileemlaag samen met de aanwezige oudere afzettingen op. De hierdoor ontstane stuwwallen, drumlins en grondmoreneruggen, liggen nog als hogere opduikingen in het landschap, zoals het schiereiland van Winschoten en de hoogtes van Ulsda, Wagenborgen en Noord- en Zuidbroek. De keien die later bij het ploegen bovenkwamen, vinden we vaak terug in siertuinen of witgeschilderd langs oprijlanen.

Tijdens de laatste ijstijd, het Weichselien (115.000 tot 12.000 jaar geleden), bereikte het landijs Nederland niet. Wel heerste er een toendraklimaat. Door permafrost, lage zeespiegel en schaarse begroeiing kon erosie optreden. Water en wind voerden de fijne deeltjes weg, zodat de hogere opduikingen verschraalden. De grondmorenes raakten in deze periode bedekt met een stevig pakket dekzand dat plaatselijk is verspoeld en overstroomd. Ook werd er zand vanuit het drooggevallen Noordzeebekken afgezet. Dekzandruggen zijn onder andere te vinden bij Meeden en Muntendam.

In het begin van het Holoceen, bijna 12.000 jaar geleden, steeg de temperatuur, begon het ijs te smelten en kwam de zeespiegel omhoog. Het Noordzeebekken stroomde langzaam vol. Door de stijging van de grondwaterspiegel ontstond vanaf ongeveer 6000 v. Chr. een gunstig klimaat voor veenvorming. Dit gebeurde in eerste instantie op lage plekken waar het water vanwege het onderliggende keileem niet kon wegstromen. Maar later breidde het veen zich verder uit en bedekte ten slotte het hele Oldambt. Deze veenmoerassen maakten deel uit van het grootste veengebied van Noordwest-Europa: het Bourtangerveen.

De stijgende zeespiegel veroorzaakte tegelijkertijd een metamorfose van het kustlandschap. De diepe slenken tussen de pleistocene ruggen werden overstroomd en raakten vanaf 2500 v. Chr. opgevuld met kalkrijke oude zeeklei. Een dergelijke inham bevindt zich in de ondergrond bij Nieuw-Scheemda en Nieuwolda. De kalkhoudende ‘blauwe klei’ of woelklei werd rond 1900 veelvuldig opgedolven en over het land verspreid om de vruchtbaarheid van de akkers te vergroten. Later breidde het veen zich weer uit. De randen van het veengebied erodeerden en er vormden zich diepe geulen, waardoor de zee zich opnieuw een weg landinwaarts baande. Hierdoor ontstond een laag kalkarme, brakke zeeboezemklei (ook wel Eemsklei genoemd), die later door Dollardklei werd afgedekt. Veen- en kleilagen wisselen elkaar zodoende af.

Rond de Eemsmonding vormden zich aaneengesloten kwelderwallen, die vermoedelijk vanaf de vierde eeuw v.Chr. bewoonbaar werden. De dicht beboste oeverwallen verder stroomopwaarts langs de Eems kwamen in deze periode sterker onder invloed van de zee te staan, waardoor dit gebied veranderde in een brak getijdenlandschap. Achter deze kwelder- en oeverwallen kon de veenvorming vrijwel ongestoord doorgaan, zodat een metersdik veenpakket ontstond. De afwatering van het veen vond plaats via een stelsel van veenriviertjes, zoals de Sijpe of Siepsloot, de Munter Ae, Reider Aa, Tjamme, Rensel en Pekel Aa. Op enkele restanten na is dit veen vrijwel geheel verteerd door landbouwkundig gebruik, weggeslagen door de zee of bedekt met zeeafzettingen. De hogere delen zijn afgegraven ten behoeve van de turfwinning. Zo’n 25 hectare hoogveen is bewaard gebleven in natuurgebied Meerland.

Vroegste bewoning

Vondsten van jagers en verzamelaars uit het Mesolithicum zijn schaars in het Oldambt. In Scheemda werd bij de aanleg van een aardgasbuis in 2009 een jagerskamp uit 7000 v.Chr. blootgelegd. Ook de eerste landbouwers van de trechterbekercultuur (3400-2800 v.Chr.) hebben weinig sporen nagelaten. Hunebedden zijn niet aan het licht gekomen, wel vuurstenen bijlen te Beerta en Finsterwolde. In Muntendam werd een vuurstenen hamerbijl uit de Late Bronstijd (1200-800 v.Chr.) gevonden. Een urnenveld te Uiterburen bij Zuidbroek dateert uit het begin van de IJzertijd (800-600 v.Chr.). Op den duur werd menselijke bewoning echter onmogelijk. Het grootste deel van het Oldambt veranderde in een moerasgebied dat bedekt raakte met hoogveen.

Op de zuidelijke oeverwal van de Eems ontstond vanaf de zesde en vijfde eeuw v.Chr. een reeks nederzettingen die al snel wegens het overstromingsgevaar werden opgehoogd. De oudste archeologische vondsten uit dit gebied stammen uit de Romeinse tijd, maar bij Farmsum, Hatzum en Jemgum zijn oudere bewoningssporen gevonden. De Eems was vermoedelijk smaller en liep met een bocht noordoostwaarts langs Emden om vervolgens weer naar het zuidoosten af te buigen. De nederzettingen op de oeverwal zijn rond 1500 door de inbraak van de Dollard opgeruimd. In 1782 is bij Termunterzijl een grafveld uit de Volksverhuizingtijd gevonden.

Vanaf de zesde eeuw na Chr. nam de bevolkingsdichtheid toe. Een aantal wierdedorpen, waaronder Farmsum, Fiemel en vermoedelijk ook Termunten (Montanhae) wordt genoemd in kerkelijke registers uit de negende en tiende eeuw, samen met verdronken nederzettingen als Reide, Nesse en Wilgum. Termunten was een handelsnederzetting aan de monding van het riviertje Munter of Olde Ae. Het tweelingdorp Lutke-Termunten vormde aanvankelijk het kerkelijke en bestuurlijke centrum; de kerk van dit dorp is omstreeks 1575 afgebroken. Ook Baamsum, stroomopwaarts op de oeverwal van de Munter Ae, was vermoedelijk een handelsplaats. Het Klei-Oldambt kenmerkte zich door een onregelmatige blokverkaveling, die door ruilverkavelingsmaatregelen is verdwenen. Rond de wierden van Termunten en Woldendorp waren radiale patronen te vinden.

De naam Oldambt (‘het oude ambacht’) geeft vermoedelijk aan dat dit district is afgesplitst van Fivelingo, waartoe ook het kerkelijk behoorde (het decanaat Farmsum). De streek rond Termunten werd Menterne genoemd (naar het riviertje Munter Ae of *Mente); het ontgonnen veengebied heette Menterwolde of Wold-Oldambt. De term ­-wold duidt op de moerasbossen waarmee de beekdalen en de veenrand begroeid waren, net als de uitgang -broek in de plaatsnamen Noord- en Zuidbroek. Het wierdedorp Woldendorp ontleent zijn naam dus aan de ligging aan de rand van het veenmoeras.

Veenontginning (800-1200)

In de Karolingische tijd zijn de menselijke activiteiten in het Oldambt toegenomen. De onregelmatige blokverkaveling bij Winschoten en Heiligerlee is hier een aanwijzing voor. De kolonisten kwamen vermoedelijk uit Westerwolde. Ook bij Wagenborgen en vermoedelijk bij Ulsda vinden we zulke oude bewoningskernen. De pleistocene hoogten werden later in gebruik genomen als akkercomplexen (essen) of dorpsweiden, de zogenoemde ga(r)sten.

De systematische ontginning van het hoogveengebied is omstreeks de tiende eeuw begonnen, eerst vanaf de oeverwallen langs de Eems, daarna vanaf de oevers van de veenriviertjes Munter Ae, Reider Aa en hun zijtakken. Het ging daarbij om randveenontginningen, waarbij de kolonisten zich langs rivieroevers vestigden en van daaruit de ontginning van het achterland ter hand namen. Hierdoor ontstond de typerende stroken- of slagenverkaveling, waarbij de afzonderlijke bedrijfseenheden of ‘opstrekkende heerden’ soms kilometersver landinwaarts reikten. Naarmate het veenoppervlak door ontwatering en bodembewerking daalde, verplaatsten de bewoners hun akkers en woonplaatsen naar de hogere gronden die nog niet zolang in cultuur waren gebracht. Hierdoor ontstonden vaak meerdere bewoningslinten achter elkaar, met wegdorpen die loodrecht op de verkavelingsstructuur lagen. Tegelijkertijd werden er anderhalf tot twee meter hoge zeedijken langs de Eems gebouwd, die het kustgebied tegen stormvloeden moesten beschermen. De riviermondingen werden afgesloten met een serie overdekte sluizen of zijlen bij Termunten en Reide.

Het gebied was aanvankelijk nogal welvarend: er verrezen tientallen romanogotische kerken, waaronder de basiliek van Midwolda met vier torens, die na de bouw van een nieuwe kerk in 1738 is afgebroken. Grotendeels verborgen onder het kleidek liggen bovendien de restanten van minstens honderd steenhuizen. Het steenhuis te Bunderhee (Duitsland) uit de tweede helft van de dertiende eeuw is bewaard gebleven.

Door de daling van het veenoppervlak ontstonden afwateringsproblemen. In de loop van de veertiende eeuw namen de klachten over wateroverlast verder toe. Een stelsel van veendijken moest het water dat uit de hoogveengebieden stroomde, tegenhouden. De bovenloop van de Munter Ae werd daarom afgesloten bij Muntendam. Het laatste stukje van de middeleeuwse rivier is hier nog terug te vinden als een slootje dat door het natuurgebied De Wiede slingert.

Dollard (1400-1500)

Vaak wordt verondersteld dat de Dollard tijdens een grote stormvloed in 1287 of 1362 zou zijn ontstaan. Dat blijkt echter niet uit de bronnen. Pas in het begin van de vijftiende eeuw baande de zee zich een weg landinwaarts. Eerst werden de sluizen bij Reide tijdens een vete in brand gestoken. De dijken waren laag en slecht onderhouden, zodat ze het al snel begaven. De veenbodem bood weinig weerstand. Door de getijdenwerking ontstond een zichzelf versterkend proces dat pas tot stilstand kwam nadat de laatste veenrestanten waren verdwenen. De Dollard fungeerde daarbij als een pomp die steeds grotere watermassa’s aanzoog, totdat het ontstane bassin zich weer met slib had gevuld.

Door de kracht van de stroming ging een deel van de oeverwal alsnog verloren en werden de dijken ondermijnd. Het achterland werd bedekt met een dikke laag slib. Bodemkundigen spreken over een verjongingsdek uit brakke zeeboezemklei, dat de hele oeverwal bij Appingedam, Delfzijl en Termunten bedekt. De oostelijke Dollardboezem dateert uit de eerste helft van de vijftiende eeuw, de westelijke boezem uit de tijd rond 1466, toen de Zomerdijk bij Wagenborgen werd aangelegd om het oprukkende zeewater te keren. In de jaren 1507 tot 1509 bereikte de Dollard zijn grootste uitbreiding, waarbij de zee tot aan Zuidbroek, Meeden en Westerlee kwam. In totaal zijn er ruim 25 kerkdorpen verdronken, voornamelijk in het Reiderland. De meeste dorpen in het Oldambt zijn verplaatst naar hogere gronden.

De hoofdplaats Winschoten is ontstaan uit twee verschillende randveenontginningen (Sint-Vitusholt en Bovenburen) rond een oudere dorpskern (het Ronde Loeg) die samen met delen van Westerwolde tot de domeinen van het klooster Corvey aan de Weser behoorde. De naam duidt op een hoger gelegen stuk land (scote), verbonden met de persoonsnaam Wine. Het dorp lag aan een zijtak van de Pekel Aa (de Rensel), vlak bij de plek waar de Pekel Aa de landweg van Groningen naar Noord-Duitsland kruiste. Door de bouw van vestingwerken (1593) en de aanleg van het Winschoterdiep (1618-1637) kon Winschoten zijn centrale positie uitbouwen. In 1825 kreeg Winschoten stadsrechten. Westerlee is eveneens een randveenontginning, ontstaan langs de bovenloop van de Rensel.

Vruchtbaar polderland (1500-1800)

In de loop van de zestiende eeuw begon men het verdronken land terug te winnen; rond 1600 was al ruim een derde deel in cultuur gebracht. Eerst werden de oudere kwelders of getij-afzettingsvlakten bedijkt. Het kleidek was hier betrekkelijk dun. Door inklinking van het onderliggende veenpakket bleven sommige kenmerken van het verdronken landschap zichtbaar in de vorm van lichte hoogteverschillen. De dorpen Nieuwolda en ‘t Waar liggen bijvoorbeeld op de inversierug van de Munter Ae, die als ondergrond voor de nieuwe zeedijk van 1542 diende. De nieuwe wegdorpen in het buitengebied werden doorgaans genoemd naar het moederdorp: Scheemderhamrik (Nieuw-Scheemda), Midwolderhamrik (Nieuwolda) en Beertsterhamrik (Nieuw-Beerta). Deze polders kenmerkten zich door een opstrekkende verkaveling die aansloot bij de oorspronkelijke perceelsgrenzen langs de Dollardrand. Dankzij het recht van aanwas konden de aangrenzende eigenaren het nieuwe land in bezit nemen. Door ruilverkavelingen is deze opstrekkende verkaveling verdwenen, maar net over de Duitse grens bij Wymeer is hij nog min of meer intact.

De nieuw aangeslibde zeeboezemvlakten hadden een vlakker reliëf. Vanaf het einde van de zestiende eeuw ging men ertoe over deze nieuwe kwelders stapsgewijs te bedijken, zodra deze hoog genoeg waren. De achttiende en negentiende-eeuwse polders die geen relatie hadden met het oude land kenmerken zich door een modern-rationele verkaveling en verspreide boerderijen langs hoofdwegen. Dat geldt onder andere voor de Kroonpolder, de Stadspolder, de Oostwolderpolder, de Finsterwolderpolder (deels) en de Reiderwolderpolder. De overige bewoning concentreerde zich in nieuwe dijkdorpen aan de rand van de polders, zoals Nieuwolda-Oost, Ganzedijk, Oudedijk en Drieborg.

Het landschap had aanvankelijk een kleinschalig karakter. De lagere delen van de polders waren bedekt met blauwgrasland dat alleen voor hooiwinning geschikt was. Het bouwland bleef eerst beperkt tot de nieuwere polders en de hogere gronden rond de dorpen. De hoger gelegen dorpsakkers en weilanden waren van elkaar gescheiden door houtsingels, die later zouden worden gerooid. Daarachter lag een kale hoogveenvlakte, die pas in de loop van zeventiende, achttiende en negentiende eeuw werd ontgonnen.

Een groot deel van het Oldambt ligt onder de zeespiegel. De voortgaande bedijkingen en de bodemdaling in de oudste polders hinderden de natuurlijke afwatering. Daarom werden nieuwe afwateringskanalen als Termunterzijldiep (1601), Beertsterdiep (1657) en Bellingwolderzijldiep of Buiskooldiep (1704) gegraven, die het water via spuisluizen in Eems en Dollard loosden. Het hogere waterpeil in de Westerwoldsche Aa en het Winschoterdiep, die het water uit het achterland afvoerden, vormden echter een belemmering. Het water van de overige kanalen werd daarom met duikers onder de hoofdstroom door geleid. Ook nu nog ligt het waterpeil in het Winschoterdiep (0.53 m +NAP) bijna twee meter boven het Oldambtpeil (1.36 m –NAP) en ruim één meter boven het waterpeil in de Blauwestad (0.65 m –NAP).

Nieuweschans en Termunterzijl vormden lange tijd de belangrijkste zeehavens van het Oldambt en de Veenkoloniën. De spuisluizen van de Aa lagen aanvankelijk bij Winschoterzijl (1562) en Oudeschans (1593). Ze schoven geleidelijk noordwaarts: in 1661 naar Oudezijl, in 1707 naar de Kroonpolder en in 1876 naar Nieuwe Statenzijl. Het sluizencomplex werd in 1991 geheel vernieuwd. Termunterzijl (1601) is het schoolvoorbeeld van een zijlhavendorp met bebouwing rond een sluis. Het dorp ‘t Waar is een vergelijkare handelsnederzetting, ontstaan rond een keersluis uit 1611 die diende om de waterafvoer via het Termunterzijldiep te reguleren. In Zuidbroek ontwikkelde zich een tweede dorpskern in de vorm van een kruisdorp rond een schutsluis in het Winschoterdiep (1628).

Het Oldambt kende vroeger een flink aantal buitenplaatsen, meestal gesticht door leden van het Groningse stadspatriciaat die hun geld investeerden in landbezit. De Ennemaborg in Midwolda (gebouwd tussen 1681 en 1695) vormt het centrum van het Midwolderbos, een negentiende-eeuws productiebos, dat na 1980 door het Groninger Landschap is omgevormd tot natuurlijk bosgebied.

Grootschalige akkerbouw (1800-1950)

In de loop van de achttiende en negentiende eeuw breidde het akkerland zich steeds verder uit ten koste van het grasland, zodat men het Oldambt ging typeren als ‘graanschuur van de provincie’. Kleine veeboerderijen maakten plaats voor grote akkerbouwbedrijven, die zich toelegden op de teelt van zomergranen, veldbonen en koolzaad, afgewisseld met tijdelijk grasland en rode klaver. De herenboeren waren doorgaans eigenaar van hun bedrijf. De hoge prijzen voor landbouwproducten bracht ze welvaart, die zich vertaalde naar grote boerderijen met fraaie voorhuizen en tuinen in Engelse landschapsstijl.

Op de zand- en dalgronden waren ook kleinere boerenbedrijven te vinden. Hier werden vooral rogge en aardappelen verbouwd. De vruchtbaarheid van deze arme gronden werd vergroot door de aanvoer van Dollardslib, woelklei en dijkaarde. Door het afgraven en egaliseren veranderde het dijkenlandschap geleidelijk in open polderland. Alleen de slaperdijken bleven intact. Dankzij de opkomst van de landbouwindustrie na 1880 konden de stagnerende landbouwprijzen worden opgevangen.

Om het laaggelegen gebied beter te kunnen ontwateren, werden vanaf het einde van de achttiende eeuw zo’n 75 poldermolens gebouwd, die later weer door stoom- en motorgemalen werden vervangen. Drie poldermolens rond Nieuw-Scheemda zijn bewaard gebleven. Het enige resterende stoomgemaal ligt ten noorden van Winschoten en werd gebouwd in 1876. Tegenwoordig is het een museum.

In de landbouw waren aanvankelijk veel arbeidskrachten nodig. Daardoor groeide de bevolking en werden de dorpen verder uitgebouwd. In het achterland ontstonden nieuwe woonbuurten langs doorgaande wegen, aan doodlopende zijstraten (lanen) of verspreid op het veen, zoals Muntendam,
Stootshorn, Boven en Beneden Veensloot, Napels, Scheemdermeer, Niesoord, Kromme-Elleboog, Meerland, De Lethe en Rhederbrug. Klein-Ulsda is Strokartonfabriek 'De Toekomst' voor de restauratie in 2004. ontstaan uit arbeidersbuurt, die oorspronkelijk op de dijk langs de Westerwoldsche Aa lag. Een groot deel van deze bebouwing is na de Tweede Wereldoorlog gesloopt en vervangen door sociale woningbouwcomplexen in de hoofddorpen. De leefomstandigheden van de landarbeiders bleven sterk achter bij welvaart van de herenboeren. Daardoor ontstonden grimmige sociale tegenstellingen, die zich uitten in de opkomst van socialisme en communisme.

De dorpskernen bestaan grotendeels uit voormalige winkels, herbergen en werkplaatsen, die uit de jaren rond 1900 dateren. De grotere dorpen kregen tevens een villawijk, grotendeels bewoond door rentenierende boeren. De haventerreinen boden plaats aan industriemolens en graanpakhuizen. De grotere bedrijven concentreerden zich rond Winschoten en Heiligerlee, waar enkele steenfabrieken en een klokkengieterij te vinden waren. De monumentale strokartonfabriek De Toekomst te Scheemda uit 1900 is onlangs gerestaureerd. De haventjes rond de Dollard – met name die van Termunterzijl – werden vanaf 1920 vooral gebruikt voor de garnalenvisserij met motorkotters. De kustvisserij verplaatste zich echter vanaf 1969 naar Lauwersoog.

Actuele vraagstukken

Na de Tweede Wereldoorlog hebben de mechanisatie en schaalvergroting in de landbouw zich versterkt doorgezet. Het werk van de landarbeiders werd overbodig; veel jongeren trokken weg, waardoor vergrijzing en krimp sterker toeslaan dan elders. De kleinere dorpskernen werden flink uitgedund, terwijl de hoofdplaats Winschoten en de grotere dorpen juist groeiden. De meeste landarbeiderswoningen maakten plaats voor vrijstaande gezinswoningen. Vanaf 1990 verrezen uitgestrekte nieuwbouwwijken en industrieterreinen, in het bijzonder langs de A7. Na zestien jaar voorbereiding ging in 2004 het project Blauwestad van start, dat voorzag in de aanleg van een prestigieuze woonwijk met bos- en natuurgebieden rondom een nieuw aan te leggen meer. Dit project was bedoeld als een stimulans voor de leefbaarheid van de streek. De woningverkoop viel echter tegen. Slechts een derde (450) van de geplande woningen zal worden gerealiseerd.

Ruilverkavelingen zorgden intussen voor een modern-rationeel verkavelingspatroon. Daarbij gingen veel historische landschapskenmerken verloren, waaronder de slingerende loop van de Westerwoldsche Aa. Het wegennet werd verder uitgebouwd, de waterhuishouding gereorganiseerd en het landschap aangekleed met verspreide bospercelen, bomensingels en groenstroken rond de dorpen. Een aantal boerderijen (met name in Blijham) verhuisde naar het buitengebied.

Omdat de natuurlijke afwatering tekort schoot, kwamen er drie zeegemalen: ‘De Fiemel’ (1952) en de gemalen ‘Cremer’ (1931) en ‘Rozema’ (2000) te Termunterzijl. Het laatste gemaal dient vooral om de gevolgen van de bodemdaling vanwege de gaswinning tegen te gaan. Het natuurgebied Hondshalstermeer (1980) fungeert tevens als boezemgebied zodra men bij langdurig hoogwater niet kan op zee spuien. Langs de Westerwoldsche Aa werden vanaf 2008 noodbergingsgebieden ingericht, die bij extreme regenval de toestroom van water uit het achterland kunnen opvangen.

Na de ontdekking van het aardgasveld van Slochteren in 1959 bouwde de NAM een aantal gaslocaties, die veel lawaai- en lichtoverlast veroorzaakten. De traditionele landbouwindustrie verdween, met uitzondering van Groenvoederdrogerij Oldambt te Oostwold. Nabij Termunterzijl is vanaf 2006 het Windpark Delfzijl-Zuid met 32 windturbines gebouwd; nieuwe plannen – onder andere langs de N33 bij Meeden – zijn in voorbereiding.

De graanproductie is nog altijd hét kenmerk van het Oldambtster landschap. De aanhoudende schaalvergroting in de landbouw oefent toenemende druk uit op de omgeving. De laatste decennia vindt bovendien een verschuiving naar de veeteelt plaats door vestiging van grootschalige melkveebedrijven en varkensmesterijen, vooral uit andere delen van Nederland.

Daarnaast is er meer aandacht voor toerisme. De haven van Termunterzijl, sinds 1972 beschermd door een moderne stormvloedkering, dient nu vooral de recreatievaart. Een opvallend voorbeeld is de aanleg van het Oldambtmeer, dat tevens bedoeld is om watersporters aan te trekken. In het kader van de Ecologische Hoofdstructuur wordt een vaarverbinding via het Hondshalstermeer naar het Schildmeer aangelegd. In Nieuweschans werd in 1985 het kuurbad ‘Fontana’ geopend; het dorp werd in 2009 omgedoopt tot Bad Nieuweschans.

Thema's

Kloosters

In de dertiende eeuw werd een handvol kloosters gesticht. Dat gebeurde op initiatief van hoofdelingen, die een plek zochten waar hun zoons en dochters een leven van bezinning en gebed konden leiden. Het klooster te Palmar – na 1447 verdronken in de Dollard – sloot zich aan bij de orde van de premonstratenzers, net als het nonnenklooster ‘Mons Sinaï’ te Heiligerlee. Het klooster van Menterwolde (bij boerderij ‘De Olde Stoeve’ te Nieuwolda) trad toe tot de cisterciënzers. De nonnen verhuisden in 1259 naar het Grijzevrouwenklooster bij Midwolda, de monniken in 1299 naar Grijzemonniken bij Termunten. De ridderorde van de Johannieters stichtte de commanderij ‘Goldhoorn’ bij Finsterwolde, terwijl in Oosterreide nog een dominicanessenklooster kwam te staan, dat in 1528 naar Lucaswolde verhuisde.

De kloosters speelden een belangrijke rol in waterstaatzaken: de abt van Termunten had de leiding van het Termunterzijlvest, zijn collega van Palmar leidde het Reiderzijlvest. De kloosters raakten in verval ten tijde van de Reformatie. De resterende gebouwen werden na 1594 afgebroken en de landerijen door de overheid in beslag genomen.

Dijken en doorbraakkolken

De meeste oude dijken in het Oldambt zijn verdwenen. Dorpen als Nieuwolda, Drieborg en Nieuw-Beerta zijn gebouwd op een dijk, wat aan het kronkelige wegverloop is te zien. Alleen direct achter de zeedijk (waker) is de slaperdijk nog intact. De coupures kunnen nog steeds gesloten worden met behulp van het hout in de balkenhokken.

Enkele eeuwen terug waren de dijken niet zo hoog, hoogstens twee tot drie meter. Maar tegenwoordig willen we het risico van een overstroming niet meer lopen. Bij Termunten ligt nog een stuk dijk van vóór 1973, toen het hoogwater bijna tot aan de kruin kwam. Sindsdien zijn de dijken verder op deltahoogte gebracht (meer dan negen meter boven de zeespiegel).

Op plekken waar vroeger een dijkdoorbraak is geweest, heeft het binnenstromende water een doorbraakkolk gevormd. Deze plasjes van 2.50 tot 3.50 meter diep hebben vaak een rijke natuur. De kolken tussen Midwolda en Nieuwolda vormen samen het natuurreservaat De Oude Geut, dat via een fietspad is te bereiken. Een andere opvallende doorbraakkolk bevindt zich aan de Hamdijk bij Klein-Ulsda.

Polders

De oudste Dollardpolders dateren vermoedelijk uit het tweede kwart van de zestiende eeuw. In 1542 werd een dijk van Woldendorp naar Scheemda aangelegd, die in 1574 werd uitgebouwd tot volwaardige zeedijk.

In de westelijke Dollardboezem ontstonden achtereenvolgens: Scheemderhamrik (1574), Scheemderzwaag (1597), Scheemder Akkertallen (1626), Oudland (1665), Oud-Nieuwland (1701), Oosterwolderpolder (1769), Finsterwolderpolder (1819), Reiderwolderpolder I (1862), Johannes Kerkhovenpolder (1878), Carel Coenraadpolder (1924) en Breebaartpolder (1979). De Johannes Kerkhovenpolder is aangelegd door een particuliere maatschappij, die de slikken heeft laten bedijken voordat ze voldoende gerijpt waren. Daardoor ondervond de landbouw hier aanvankelijk veel moeilijkheden. De gebouwen werden in de Tweede Wereldoorlog vernield en vervangen door een monumentale modelboerderij, die sinds 2007 een beschermde status heeft.

In de oostelijke Dollardboezem werden achtereenvolgens bedijkt: De Binnenlanden (ca. 1525), Nieuwland (ca. 1550), De Tussenlanden (1562), Finsterwolderhamrik (1571), De Buitenlanden (ca. 1575), Uiterdijken (1657), Kroonpolder (1696), Stadspolder (1740) en Reiderwolderpolder II (1874).
Ontwerp: O.S. Knottnerus. Bron: G. Blijham en O.S. Knottnerus, Het Oldambtster landschap, 2000.

Ontwerp: O.S. Knottnerus. Bron: G. Blijham en O.S. Knottnerus, Het Oldambtster landschap, 2000.


Boerderijen en slingertuinen

Het Oldambt kenmerkt zich door grote boerderijen met fraaie voorhuizen, voorzien van kelders en graanzolders. De nok van de schuur loopt meestal ononderbroken door tot het woongedeelte, waarbij het gebouw sprongsgewijs smaller wordt om meer ruimte te geven aan de vensterpartijen. De status van de boerderij werd tot uitdrukking gebracht door de indrukwekkende stoeppartij en het grote aantal ramen, dat de impressie geeft van een stedelijk grachtenpand. Brede grachten met windsingels, grote moestuinen en boomgaarden met oude fruitrassen completeren het beeld.
Dergelijke boerderijen worden tot het Oldambtster of Oostfriese type gerekend. Ook de meeste middenstands- en arbeiderswoningen behoren tot dit type. Vanaf het midden van de negentiende eeuw ging men de woonvertrekken verder uitbouwen, aansluitend bij de bouwstijl van stedelijke herenhuizen en villa’s. Een apart fenomeen vormen de vrijstaande rentenierswoningen of ‘börgjes’.

De toegenomen welvaart van de boeren uitte zich rond 1900 tevens in de aanleg van zogenaamde ‘slingertuinen’ in Engelse landschapsstijl. Kenmerken van dergelijke tuinen zijn de grote gazons, slingerende paden, monumentale boomgroepen, niervormige perken en waterpartijen met kunstmatige heuvels en een prieeltje. Veel slingertuinen zijn vanwege het tijdrovende onderhoud verdwenen. Landschapsbeheer Groningen en de Boerderijenstichting hebben samen met bewoners weer een aantal slingertuinen in ere hersteld.

Schansen en vestingwerken

Schansen en vestingwerken vormen markante punten in het grenslandschap. Er waren er meer dan twintig. Het Bourtangerveen was maar op enkele plekken toegankelijk. Bij deze plekken werden schansen aangelegd: vestingwerken die grotendeels uit aarde waren opgebouwd. Ze dienden vooral om de belangrijkste doorgangsroutes die Groningen met het Duitse achterland verbonden, te beveiligen

De meeste schansen dateren uit de Tachtigjarige Oorlog. De grootste groeiden uit tot volwaardige dorpen: Bourtange (1583), Bellingwolder- of Oudeschans (1593) en Langeakker- of Nieuweschans (1628). Ook Winschoten werd in 1593 omgebouwd tot vesting. Daarnaast waren er kleinere schansen waarvan vaak alleen de naam is overgebleven, zoals Booneschans (1589) bij Hamdijk, van waaruit het scheepvaartverkeer op de Eems kon worden gecontroleerd. Om buitenlandse invallen te keren werden de landerijen opzettelijk onder water gezet. Dat gebeurde door de sluizen gesloten te houden. Door de ontginning van het Bourtangerveen dreigde de watertoevoer echter te stagneren. Een stelsel van leidijken, aangelegd in 1687, moest voorkomen dat het veenwater vroegtijdig weglekte.

Een aantal schansen werd gebouwd om te verkomen dat de vijand de sluizen zou vernielen. Om die redenen werden Bellingwolderzijl (Oudesluisbuurt bij Finsterwolde), Winschoterzijl en Oude Statenzijl (bij Nieuweschans) voorzien van vestingwallen. Een belangrijke schans lag verder op de Punt van Reide (1589), van waaruit het scheepvaartverkeer op de Eems kon worden gecontroleerd. Ook Winschoter Hoogebrug heeft een kleine schans gehad.
De meest recente schans is De Lethe bij Bellingwolde, aangelegd in 1797 door de Franse bezettingstroepen om de smokkel vanuit Duitsland tegen te gaan. De militaire betekenis van zulke schansen was toen al achterhaald. De meeste vestingwallen heeft men daarom in de loop van de negentiende eeuw met de grond gelijk gemaakt. Sinds 1970 zijn de vestingwerken van Bourtange, Oudeschans, Nieuweschans en De Lethe echter weer gedeeltelijk in hun oude luister hersteld, vooral om toeristen te trekken.

Literatuur

Blijham, G., en O.S. Knottnerus, Het Oldambt: Mensen en landschap door de eeuwen heen, deel 2: Het Oldambtster landschap. Scheemda, 2000

Botke, IJ., De golden kette. Het Oldambt 1875: Paradijs van de boeren, Scheemda/Veendam, 1994

Clingeborg, A.E., Bodemkaart van Nederland. Schaal 1:50.000: Toelichting bij de kaartbladen 7 Oost-Groningen en 8 Nieuweschans. Wageningen, 1986. http://edepot.wur.nl/117836

Elerie, J.H.N., et al. (red.), Dollardzijlvest, gepeild en aangekaart: Een kartografische kijk op de geschiedenis van land en water in het oosten van Groningen en Drenthe. Groningen, 1992

Elerie, J.H.N., en P.C.M. Hoppenbrouwers (red.), Het Oldambt deel 2: Nieuwe visies op geschiedenis en actuele problemen. Groningen, 1991

Groenendijk, H., en R. Bärenfänger, Gelaagd landschap: Veenkolonisten en kleiboeren in het Dollardgebied (Archeologie in Groningen, dl. 5). Bedum, 2008

Groenendijk, H., J.F. Kegler et al., Cultuurpaden R(h)eiderland: Cultuurhistorische routes in Oost-Friesland en Groningen. Aurich, 2011 (ook verschenen in het Duits)

Haartsen, A., en N. Brand, Ontgonnen verleden: Regiobeschrijvingen provincie Groningen, Ede: Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Directie Kennis, 2009, pp. 31-42 http://nhc.mixxt.com/networks/files/download.54448

Hofstee, E.W., 1937. Het Oldambt. Een sociografie, deel 1: Vormende krachten. Groningen/Batavia, 1937

Knottnerus, O.S., ‘Verdronken dorpen’, in: Groninger Kerken 28 (2011), pp. 3-9

Koers, J., et al. (red.), Canon van het Oldambt, uitg. door Cultuurhistorisch Centrum Oldambt. Winschoten, 2011

Molema, J., ‘Verdwenen kerken van veenontginningsnederzettingen’, in: Groninger Kerken 28 (2011), pp. 10-15

Stichting Historisch Boerderij-onderzoek, Jaarverslag 1995 (themanummer Oldambt)

Schroor, M., en J. Meijering, Golden Raand: Landschappen van Groningen, Assen: In Boekvorm, 2007, pp. 257-280

Stratingh, G.A., en G.A. Venema, De Dollard, of Geschied-, aardrijks- en natuurkundige beschrijving van dezen boezem der Eems. Groningen 1855, repr. 1979.

Westerman, F., De graanrepubliek. Antwerpen 1999, 24e verm. dr. 2008

Organisaties en Links

Informatieborden waterschap http://www.hunzeenaas.nl/Themas,Informatieborden.html

http://82.168.69.203/nazatendevries/Artikelen%20en%20Colums/Artikels%20en%20columns.html

Historisch Centrum Oldambt www.historischcentrumoldambt.nl/

Publicaties Otto S. Knottnerus www.xs4all.nl/~ottoknot/werk/Publicaties.html

Archeologisch Informatiepunt Bad Nieuweschans http://www.deouderemise.nl/aiptest.html

Aardkundige waarden schiereiland van Winschoten http://www.aardkunde.nl/map/hot/GR10.pdf

Lancewadplan – Gebiedsidentiteit Oldambt http://www.lancewadplan.nl/index.php?id=1291