Foto's

 (Klik op een foto om te vergroten)
Mensumaweg ten noorden van de Matsloot
kolk en wierde van Ezinge
Kerk Ezinge
wierde Ezinge met fluitekruid
uitzicht op Saaksum
Reitdiep
kerk Oostwold
zicht op Ezinge
Photos provided by Panoramio. Photos are under the copyright of their owners.

Introductie

Auteur: Ben Westerink

Het deelgebied wordt aan de noordzijde begrensd door het Reitdiep en in het noordoosten door de oude gemeentegrens met Baflo (Takkebostocht). Aan de oostzijde vormt de Oude Ae (een noord-zuid georiënteerde brede sloot gelegen in de Meeden tussen Bedum en Winsum) de begrenzing. In het zuidoostelijk deel maken  stad Groningen en de voormalige gemeente Hoogkerk deel uit van het hier beschreven gebied. De westelijke begrenzing wordt gevormd door de waterlopen Oude Riet (deels verdwenen) en Kommerzijlsterriet.

Middag-Humsterland en het Reitdiepgebied zijn onderdeel van het wierdenlandschap. Dit landschap heeft zijn oorsprong in de spontaan opslibbende kwelders die omstreeks 600 v Chr. bewoonbaar werden.  Vanaf de oorsprong was het een agrarisch landschap waarbij de nadruk op veeteelt lag. In de huidige tijd is dat nog altijd het geval. Het gebied vertegenwoordigt derhalve één van de oudste in tact gebleven cultuurlandschappen van ons land. In Middag-Humsterland en het Reitdiepgebied zijn bovendien veel karakteristieke elementen bewaard gebleven. Het landschap is een collage van stokoude wierden, waterlopen, kavelpatronen, wegen, dijken en dijktracés. Het is zeer rijk aan archeologische waarden die terug gaan tot de Midden IJzertijd (ca. 600 v Chr.).

In de Vroege Middeleeuwen werden de bewoonde kweldergronden door inbraken vanuit de Waddenzee sterk aangetast. Hierbij ontstond de Lauwerszee. Deze inbraken hadden tot gevolg dat Humsterland en Middag werden verspoeld tot eilanden. Vanaf de 12e eeuw werden deze eilanden bedijkt. Door de voortdurende aanvoer van sediment uit de Waddenzee zijn de geulen rondom Humsterland en Middag in de loop van de Middeleeuwen weer dichtgeslibd. Door dit nieuwe land te bedijken werden beide eilanden weer verbonden met het vaste land. Middag en Humsterland zijn in het huidige landschap niet meer als eilanden herkenbaar.

De deels gekanaliseerde rivier het Reitdiep (vroeger de Hunze genoemd) vertegenwoordigt een belangrijke vormende kracht in dit gebied. Met haar karakteristieke tot ruim drie meter hoge dijken en vaak kilometers brede buitendijkse gronden is de rivier een beeldbepalend element in het kleilandschap.

Het landschap van Middag-Humsterland is opmerkelijk gaaf bewaard gebleven en werd in 2007 aangewezen als (één van de twintig) Nederlandse Nationale Landschappen.

De stad Groningen ontstond op het uiterste noordelijk deel van de keileemrug die als Hondsrug bekend staat. Het dorp Hoogkerk heeft zijn oorsprong op een parallelle zandrug. Omdat het hier voornamelijk stedelijk gebied betreft, zijn deze gebieden hier niet beschreven.

Kenmerken en Bijzonderheden

  • Een verdicht open wierdenlandschap waarin de oude woonheuvels zijn verbonden  door smalle, kronkelende wegen.
  • In het gebied bevinden zich veel sfeervolle wierdendorpen, dikwijls met in het centrum de nog het oorspronkelijke kerkgebouw: Niehove, Winsum, Ezinge, Garnwerd, Feerwerd, Franssum, Adorp, Sauwerd, Saaxum, Oostum. Garnwerd, Ezinge, Oostum en Niehove hebben een Kerkgebouw van Ezingebeschermd dorpsgezicht.
  • In grote delen van dit landschap is de oorspronkelijke verkaveling nog goed herkenbaar. Het betreft een onregelmatige blokverkaveling die plaatselijk overgaat in een opstrekkende verkaveling.
  • In het landschap bevinden zich goed herkenbare fossiele meanders (Koningslaagte) en dichtgeslibde bedijkte beddingen (rondom het Selwerderdiepje en Oude Diep) van de voormalige Hunze.
  • De markante waterloop is het deels gekanaliseerde Reitdiep met beeldbepalende dijken. Langs het Diep bevinden zich doorbraakkolken, coupures en oude afwateringssluizen (Schouwerzijl, Schaphalsterzijl, Aduarderzijl, Wetsingerzijl).
  • De vele dijken die het gebied gekend heeft, zijn grotendeels verdwenen maar de dijktracé’s zijn vaak nog herkenbaar als kronkelende wegen of paden.
  • Verlaten wierden liggen als groene heuvels in het landschap. Vaak bevindt zich aan de voet van de wierde een boerderij ( bv Aalsum, Hardeweer, Englum (gereconstrueerd), Enens, Thijum, Kenwerd, Frytum, Valcum, Balmahuizen).  
  • Verspreide buiten de dorpen komen vele oude boerenplaatsen voor. Ze bestaan uit middelgrote boerderijen van het kop-hals-romp of Oldambster type, vaak met meerdere schuren, grachten en erfbeplanting.
  • Het gebied kent een aantal oude borgen (Piloersema te Den Ham , Allersma nabij Ezinge) en voormalige borgterreinen: Harssens (nabij Adorp), Onsta (in Sauwerd en nabij Wetsinge).
  • Het gebied kent vele middeleeuwse baksteenkerken: Fransssum, Ezinge, Oldehove, Feerwerd, Obergum, Winsum, Obergum, Garnwerd, Adorp, Dorkwerd, Oostum, Niehove, Saaksum, Den Ham, Leegkerk, Hoogkerk. Ook komen verlaten kerkterreinen en kerkhoven (Ranum, Maarhuizen, Wierum, Wetsinge, Bellingeweer, Sauwerd) voor.
  • Het Winsumerdiep is een waterloop die vermoedelijk al in de 10e eeuw werd gegraven. Het Diep speelde een belangrijke rol bij de waterafvoer en het transport van baksteen.
  • Het Aduarderdiep werd in de Middeleeuwen aangelegd en kenmerkt zich door een historische brug (de Steentil) en twee gerestaureerde uitwateringssluizen (de Aduarderzijlen).

Landschapsopbouw

Middag-Humsterland en het Reitdiepgebied  zijn onderdeel van het oude wierdenlandschap dat vanaf ca. 6oo v Chr. bewoond wordt.  Het basis van het landschap vormde een kweldergebied dat werd doorsneden door tal van kreken en geulen. Een aantal van deze waterlopen werden gevoed door Drentse riviertjes als de Hunze, Drentse Aa , Eelder Diep, Peizer Diep en Oude Riet.

In de Wadden vormden de Hunze, de Drentse Aa en het Eelderdiep een gezamenlijke riviermonding. Op de oeverwallen van deze monding ontstonden twee reeksen kunstmatig verhoogde woonplaatsen: de wierden. In de loop der eeuwen slibde de riviermonding dicht tot een sterk meanderende rivier die aanvankelijk als Hunze en later als Reitdiep werd aangeduid. De oude wierden op de beide oeverwallen vormen de kern van de huidige dorpen in het Reitdiepgebied. Ook de wierden van het noordelijk deel van Middag en Humsterland (in de oudste geschriften aangeduid als Middochi en Hugumarchi) hebben een relatie met de oevers van de oude Hunze.

Het kleilandschap vertoont een grote continuïteit. Wierden verplaatsten zich niet en groeiden uit tot de huidige  dorpen. De oude wegen volgden de oever van natuurlijke waterlopen en blijven trouw aan deze locatie. Kronkelende waterlopen en sloten vormen de dragers van de verkaveling en zijn gerelateerd aan het slenken- en krekenpatroon van de lang verdwenen Wadden.  

De Hunze was van grote betekenis voor de stad Groningen; het vormde eeuwenlang de belangrijkste verbinding met de Noordzee. De rivier werd gedeeltelijk gekanaliseerd en leeft thans voort als het Reitdiep. De afgesneden bochten zijn nog goed herkenbaar in het landschap.

De benedenlopen van het Oude Riet en het Peizerdiep (tegenwoordig het Middagsterriet genoemd) vormen de basis van de wierden van het zuidelijk deel van Middag en Humsterland. De samenvloeiing van deze riviertjes vormen een ingewikkeld patroon van waterlopen waardoor de wierden in dit gebied wat meer verspreid liggen dan in het Reitdiepgebied.

Het landschap van Middag-Humsterland en het Reitdiep bestaat grotendeels uit zeer zware en vaak knippige klei waardoor het landbouwkundig gebruik beperkingen kent. Het gebied ligt thans grotendeels in gras en is overwegend in gebruik is ten behoeve van de veeteelt. In dit soort gebieden is – in tegenstelling tot de akkerbouwgebieden – de wens om grootschalige ruilverkavelingen toe te passen minder sterk.

Middag-Humsterland kende geen ruilverkaveling waardoor het oorspronkelijke wegenpatroon bewaard is gebleven en de karakteristieke onregelmatige blokvormige verkaveling nog op diverse plaatsen herkenbaar is. Aan de noordkant van het gebied is onder invloed van de getijden op de Hunze de klei wat zandiger van samenstelling en is akkerbouw de overheersende landgebruik. In deze gebieden is de blokvormige verkaveling verdwenen. In het Reitdiepgebied heeft recent de Ruilverkaveling Sauwerd plaatsgevonden. Deze ruilverkaveling die in 2011 werd afgesloten, spaarde de oude meanders van de Hunze en liet het kavelpatroon grotendeels intact.  Helaas verdween de Munnikeweg; één van de oudste onverharde wegen van ons land.

In zowel Middag-Humsterland als het Reitdiepgebied zijn wat het behoud van het landschap betreft beschermende maatregelen met de grondgebruikers overeengekomen. Deze afspraken zijn wettelijk zijn vastgelegd (zie Actuele vraagstukken). Het kleilandschap werd tot de jaren 50 van de vorige eeuw goed ontsloten door een netwerk van kerkenpaden. Deze kerkenpaden zijn inmiddels verdwenen maar door inspanningen van de Ruilverkaveling Sauwerd en het Convenant Middag-Humsterland is het landschap thans goed ontsloten door middel van fietspaden.

iddag-Humsterland en het Reitdiepgebied zijn onderdeel van de oorspronkelijke gemeenten Groningen, Winsum, Aduard, Adorp en Oldehove en Ezinge. In 1990 zijn Ezinge en Adorp opgegaan in de gemeente Winsum en werden Aduard en Oldehove bij Zuidhorn gevoegd.

Landschapsgeschiedenis

Geologie

De ondergrond van het Reitdiepgebied en Middag-Humsterland maakt deel uit van het Drents-Friese keileemplateau.  Deze zand- en keileembodem werd gevormd tijdens de twee laatste ijstijden (Saalien en Weichselien).  Gedurende het Weichselien viel een groot deel van de huidige Noordzee droog. Toen ca. 10.000 v Chr. de ijskappen begonnen te smelten ging de zeespiegel te stijgen. Tot omstreeks 7000 v Chr. moet Engeland te voet bereikbaar zijn geweest. Rond 6000 v Chr. bereikte de Noordzee de omgeving van Middag-Humsterland en het Reitdiepgebied.

De oprukkende zee overspoelde het noordelijk deel van de Hondsrug. Even ten noorden van de stad Groningen, in de omgeving van het Noorderkerkhof zijn de zwerfstenen tot rolstenen gesleten. Daar moet ooit een soort keienstrand gelegen hebben. Ook op de flanken van de rug van Noordhorn zijn zwerfstenen en archeologische artefacten gevonden die sterk door de zee zijn aangetast. Een weerbarstig stuk Hondsrug nabij Winsum (het Hoog van Winsum) verdween als laatste in de golven.

Toen de Noordzee de huidige zeekust bereikte, verdween de pleistocene bodem van Middag-Humsterland en het Reitdiepgebied onder dikke lagen maritieme afzettingen. Er vormden zich zand- en slikplaten die plaatselijk een dikte van meer dan 10 meter bereikten. Doordat de zeespiegel nog gestaag steeg ,verdwenen deze afzettingen steeds weer in zee. Vanaf ca. 2000 v Chr. was de stijging van de zeespiegel zodanig afgenomen dat de maritieme afzettingen niet meer permanent werden overspoeld. Van groot belang was het feit dat inmiddels de Waddeneilanden waren ontstaan. In de luwte van deze eilanden kunnen slibdeeltjes optimaal bezinken. Het slib vormt slikplaten en als deze droogvallen spreekt men van kwelders. Doordat de Drentse riviertjes als de Hunze, Drentse A, Eelderdiep, Peizerdiep en Oude Riet afwaterden in dit kweldergebied werd er een delta-achtige riviermonding in de Wadden gevormd. Op de oeverwallen van deze monding verschenen rond 600 v Chr. de eerste bewoning (zie Figuur 1).

De kwelders vormen de basis voor het zeekleigronden. Het sediment waaruit de kwelders worden opgebouwd bestaat uit slibdeeltjes met een wisselende zandfractie. De zandige sedimenten in de klei zijn afkomstig uit de Noordzee. De slibdeeltjes komen van ver. Dit slib bestaat uit zeer fijn geërodeerd (en chemisch omgezet) gesteente dat vanuit Midden-Europa via de grote rivieren en de Noordzeekust naar de Wadden wordt getransporteerd. Dit fijne gesteente wordt in zwevende vorm aangevoerd. Op de Waddengebied aangekomen wordt het slib door filtrerende bodemdieren opgenomen.  Als het slib het maag-darmkanaal van de diertjes verlaat is het voorzien van slijmproppen die er voor zorgen dat de deeltjes met elkaar verkleven waarna de deeltjes bezinken. We kunnen met recht spreken van een uitgepoept landschap. De aanvoer van slib via de grote rivieren vindt nog altijd plaats.
De zandfractie van de zeeklei kan sterk verschillen. Als klei onder onrustige omstandigheden wordt afgezet bevat het veel zand en is de klei licht van structuur en goed bewerkbaar. Als de kleideeltjes onder zeer rustige omstandigheden sedimenteren, vormt zich een zand arme, zeer zware klei die moeilijk bewerkbaar is. De  zwaarste klei ontstaat als het slib bezinkt buiten de invloed van getijden in aanwezigheid van zuur veenwater. Deze zeer taaie klei heeft een slechte structuur en minder gunstige landbouwkundige eigenschappen. Er vind nauwelijks watertransport plaats door deze klei. Men spreekt dan van knikkige of knippige klei. Doordat zeeklei zowel een minerale (het gesteente) als organische (de slijmproppen) oorsprong heeft, zijn kleibodems van nature zeer vruchtbaar.  

Vroegste bewoning

De ondergrond van het noordelijk kleigebied deel uit van het Drents-Friese zandplateau. Het is waarschijnlijk dat dit oppervlak in de steentijd, evenals de overeenkomende Drents-Friese gronden, intensief bewoond is geweest. Omdat deze bewoning zich diep (ca. 2 tot 15 meter) onder de huidige kleilagen afspeelde, is daarvan in het huidige landschap niets herkenbaar. Alleen bij diep grondverzet vangt men soms een glimp op van deze oude bewoning. Zo’n gelegenheid deed zich in 2001 voor nabij Wetsinge. Tijdens de aanleg van het gemaal Tilborg was ca. 2 meter diepte onder de klei het zand van de Hondsrug zichtbaar. Dit zandoppervlak maakte deel uit van het Hoog van Winsum. Op het zandoppervlak, waarin zich talloze zwerfstenen bevonden, werden diverse archeologische vondsten gedaan zoals vuurstenen gereedschappen en aardewerkscherven. De vondsten worden toegeschreven aan een vroege Trechterbekercultuur die hier ca. 4000 v Chr. aanwezig was. De stijgende zeespiegel heeft het Hoog van Winsum geleidelijk overspoeld. Dit restant van de Hondsrug werd daardoor een eiland en verdween rond 1500 v Chr. voor goed in de golven en werd bedekt met kleilagen.

In deze periode beginnen zich langs de Waddenkust op uitgebreide schaal kwelders te vormen. Deze spontaan vanuit zee opslibbende gronden zijn omstreeks 600 v Chr. bewoonbaar. Aangenomen wordt dat het in de eerste periode vooral zomers de kwelders bewoonde. Herders trokken met hun kudden (runderen en schapen) naar de grazige kwelders. Deze zeer vroege bewoning is onder meer aangetoond in Ezinge, Feerwerd en Harssens.

De bewoners zullen afkomstig zijn geweest van de Drents-Friese of Noord-Duitse zandgebieden. De kwelders van het Reitdiepgebied stonden immers in directe verbinding met het achterland. Contacten via het water waren mogelijk via de Hunze. Maar ook een wegverbinding behoorde tot de mogelijkheden. Even ten noorden van Groningen stak immers de Hondsrug boven de klei uit. De herders met hun kudden zullen wel een voorkeur voor de wegverbinding hebben gehad.

Het Reitdiepgebied

De kwelderoeverwallen van de voormalige Hunze (thans het Reitdiep) bestaan uit lichte, Figuur 1enigszins zandige klei. Ze vormden de basis van de twee reeksen wierdendorpen die we in het Reitdiepgebied aantreffen. De dorpen liggen langs de oude waterloop gerangschikt als kralen aan een snoer. Van noord naar zuid ligt op de westelijke oever de reeks Antum-Garnwerd-Krassum-Oostum-Wierum. Op de oostelijke oever vinden we de reeks Rasquerd-Baflo-Ranum-Obergum-Winsum-Bellingeweer-Thijum-Valcum-Wetsinge-Sauwerd-Adorp. Deze woonplaatsen werden in de loop der eeuwen regelmatig met kwelderzoden opgehoogd. Ook het geproduceerde afval hielp mee de woonheuvel te verhogen. Op deze wijze ontstond een kunstmatig verhoogde woonplaats van ca. 2-5 meter hoogte, die als wierde (in Groningen) of terp (in Friesland) wordt aangeduid. Niet alle voormalige wierden zijn als dorpen overgeleverd. Tussen de huidige dorpen liggen diverse verlaten wierden waarop doorgaans nog 1 of 2 boerderijen zijn te vinden.

Op wierden worden veel archeologische vondsten gedaan. Een flinke wierde kan tot ca. 1 miljoen aardewerkscherven bevatten. Veel scherven dateren uit het begin van de jaartelling. Op enkele wierden (Harssens, Wierum) is aardewerk gevonden dat aanmerkelijk ouder is (daterend uit 6e-4e eeuw v Chr.). Het begin van de bewoning van beide wierdenreeksen zal uit deze periode dateren.

De twee linten van woonplaatsen langs de Hunzemonding moeten van oudsher door een weg zijn verbonden.  Deze twee wegen kwamen samen even ten noorden van de historische kern van de stad Groningen, ongeveer op de plek  waar de Hondsrug uit de klei opduikt (zie Figuur 1). Beide wegen zijn bewaard gebleven. De oostelijke weg is rechtgetrokken tot het tracé van de huidige (zeer drukke) provinciale weg N361 die de stad Groningen met Winsum verbindt. De westelijke weg volgt het oude tracé, het is een landelijke, bochtige weg die van Groningen over Oostum en Garnwerd richting Ezinge loopt. Beide wegen zijn in aanzet zeker 2000 jaar oud en behoren tot de oudste wegen van Europa.

 Figuur 1. Reconstructie van de bewoning van het Reitdiepgebied rondom het begin der jaartelling.

Daar waar de oostelijke weg de Hunze doorsnijdt  (langs de Oude Adorperweg) moet een zeer oude brug gelegen hebben. Mogelijk is dit de brug waarvan sprake is in de Walfriduslegende, die zich tussen 800 en1000 afspeelde. De Walfridusbrug die we uit de archieven kennen is de Noorderhogebrug en was georiënteerd op Bedum. Deze dateert uit een latere periode.   

Middag-Humsterland

In de eerste bewoningsfase van de kwelders waren Middag en Humsterland nog niet gescheiden (zie Figuur 2). Samen met het Reitdiepgebied maakten Middag en Humsterland deel uit van een uitgestrekt kweldergebied dat grensde aan de westoever van de Hunzemonding. Langs de kusten van Middag-Humsterland ontstaan al in en vroeg stadium de woonkernen voor de latere wierden Antum, Feerwerd, Ezinge, Saaksum, Englum, Kenwerd en Aalsum. De meer inlands gelokaliseerde wierden hebben een duidelijke relatie met kreken die uit de Waddentijd dateren. Restanten van grotere getijdegeulen zijn het Middagsterriet, de Oude Tocht, Frytumertocht en het Niehoofsterdiep.  Deze waterlopen  stonden in contact met de benedenlopen van het Peizerdiep, het Eelderdiep en het Oude Riet. Voorbeelden van deze oude wierden zijn Aduard, Franssum, Beswerd, Barnwerd, Balmahuizen en Niehove (zie Figuur 3).

De kwelders worden weer  verlaten

Aan het eind van de 3e eeuw loopt de bewoning van het kwelders langs de Noordzeekust plotseling heel sterk terug. Het Friese Westergo lijkt zelfs geheel te zijn verlaten. Op de Groninger kwelders blijft vermoedelijk een restbewoning aanwezig. Veel wierden liggen er vervolgens enkele eeuwen verlaten bij, maar raken in de loop van de Vroege Middeleeuwen (vanaf de 5e/6e eeuw) weer bewoond. Een aantal woonplaatsen verdwijnt echter voorgoed onder de kleilagen die in het onbedijkte gebied nog met regelmaat werden afgezet. We spreken van overslibde wierden. Het zijn doorgaans bescheiden woonplaatsen die dateren uit het begin van de jaartelling en die weinig of niet verhoogd waren. Doordat ze met kleilagen zijn bedekt, is herkenning in het veld moeilijk. In het Reitdiepgebied worden in vers gegraven sloten nog regelmatig overslibde wierden ontdekt.
Figuur 2
Figuur 2. De ontwikkeling van het kwelderlandschap van het Reitdiepgebied en Middag-Humsterland. De bewoonbare kwelders zijn met een groene kleur aangegeven, de lage kwelders lichtgeel, de keileem donkergeel en het veen paars. De dijken zijn als rode lijnen aangeduid.

Middeleeuwen (800-1500)

De Lauwerszee ontstaat: de vorming van Middag en Humsterland

In de loop van de eeuwen vond vanuit de riviermonding van de Lauwers een serie inbraken plaats waarbij de Lauwerszee ontstond. Het ontstaan van deze omvangrijke binnenzee was van grote invloed op de landschapsgeschiedenis van Middag en Humsterland. Omstreeks 600-800 n Chr. moet de Lauwerszee al een grote omvang hebben aangenomen. Figuur 2 geeft een goed beeld van de omvang van de inbraak. Grote delen van het kwelderland en aangrenzende veengronden verdwenen in zee waarbij het Humsterland (Hugumarchi) tot een eiland werd verspoeld en Middag  (Middochi) een schiereiland werd. De twee eilanden werden gescheiden door een ca. 500 meter brede noord-zuid verlopende kreek of geul. Het restant van deze geul is in het huidige landschap als de Oude Tocht bewaard gebleven.

Aan de zuidzijde van Humsterland ontstond een tweede geul vanuit de Lauwerszee. Deze inbraakgeul vond de weerbarstige keileemrug van Noord- en Zuidhorn op zijn pad en volgde een lange weg: het water stroomde in noord-zuid richting langs de oostzijde van keileemrug om vervol¬gens naar het zuidwesten af te buigen. De brede geul omarmde als het ware de keileemrug. De inbraak volgde het stroomdal van de Oude Riet en kwam pas tot stilstand ergens diep in de venen van het Zuidelijk Westerkwartier.

Over de oorzaak van het ontstaan van de Lauwerszee wordt veel gespeculeerd. Vergelijkbar catastrofes hebben zich op diverse plaatsen langs de Friese, Groninger en Oostfriese zeekust voorgedaan. Veel van deze inbraken werden mede veroorzaakt door menselijke ingrepen.  Door veenontginningen, turfgraven en zoutwinning trad een sterke bodemdaling op in de veengebieden achter de kwelders. De zee werd als het ware uitgenodigd om de verlaagde gronden te overstromen.  Er komen steeds meer aanwijzingen dat bodemdaling een belangrijke rol heeft gespeeld bij het ontstaan van de Lauwerszee (zie ook de beschrijving van deelgebied 5 en 16).  

De bewoners moeten in de Vroege Middeleeuwen hachelijke tijden hebben doorgemaakt.  Vooral het eiland Humsterland lag midden in de branding. Doordat het eiland was doorsneden met vele natuurlijke  waterlopen veranderde Humsterland bij vloed in een archipel van kleine eilanden.  Alleen op
wierden kon de bevolking overleven. De woonheuvels werden in deze periode daarom flink opgehoogd. Talloze keren moeten de woonheuvels geheel door zeewater zijn omgeven. Als gevolg daarvan zijn rond de wierden jonge kleilagen afgezet. Dit verklaart waarom de bodem van een afgegraven wierde doorgaans lager ligt dan het maaiveld buiten de wierde. De afgegraven gronden zijn doorgaans zeer drassig. Dikwijls zijn ze in gebruik als ijsbaan (bv.
in Ezinge en Sauwerd).
 Figuur 3

De vorming van de Lauwerszee had ook grote gevolgen voor de benedenloop van de Hunze. Aanvankelijk stroomde de Hunze nabij Eenrum in zee. Eén van de zijgeulen van de zich uitbreidende Lauwerszee  maakte nabij Eenrum contact met de Hunze. De rivier verlegde vervolgens haar bedding naar het westen en ging uitwateren op de Lauwerszee. Door deze nieuwe loop van de Hunze werd het Humsterland gescheiden van de Marne. De oude riviermonding nabij Eenrum  slibde vervolgens dicht. Deze nieuwe verbinding kennen we nu als de westelijke tak van het Reitdiep. De benamingen Reitdiep en Hunze werden in het verleden dikwijls door elkaar gebruikt. In de loop der eeuwen kreeg de benaming Reitdiep de overhand.







Figuur 3. In het landschap van Middag-Humsterland en het Reitdiep is veel cultuurhistorie bewaard gebleven. Het is een collage van oude waterlopen, wierden, wegen, dijken en middeleeuwse kerken.




De eerste waterstaatkundige ingrepen: het Winsumerdiep en de Delve

Omstreeks het jaar 1000 werden de eerste grote waterstaatkundige ingrepen in het Reitdiepgebied uitgevoerd. Eén van deze activiteiten was het graven van het Winsumerdiep. Er zijn aanwijzingen dat deze waterloop al in de 10e eeuw is aangelegd. Het Winsumerdiep verbeterde de afwatering van het gebied ten oosten van de lijn Adorp-Sauwerd-Winsum op het Reitdiep.  Het Diep maakte het mogelijk het veengebied rondom Bedum systematisch te ontginnen tot akkerland.

Omdat er in deze periode nog geen zeedijken waren hadden de getijden nog grote invloed op het landschap. Door de eb- en vloedbeweging is de loop van Winsumerdiep in de loop der eeuwen gaan slingeren en maakt het een natuurlijke indruk.  Vergelijkbare kanalen zijn in dezelfde periode gegraven van Dokkum naar de Lauwerszee (het huidige Dokkumergrootdiep) en van de Fivel naar de Noordzee (thans het Damsterdiep). Beide diepen vertonen eenzelfde slingering als het Winsumerdiep.  Vermoedelijk zijn het Winsumerdiep en het Damsterdiep met elkaar verbonden geweest. Deze waterloop werd de Delve genoemd.

Dijken en zijlen

Omstreeks de 12e eeuw gaan de bewoners de voortdurende dreiging van de zee met nieuwe middelen te lijf. Men legde een zeedijk aan die de gehele Ommelanden omvatte. Het opwerpen van dijken was overigens geen unicum in het kwelderland. De vroegste wierdebewoners waren al gewoon hun woonplaatsen met dijken te beschermen, maar het bedijken van hele landstreken was nieuw.

Het schiereiland Middag werd door deze eerste Ommerlander zeedijk binnengedijkt. Hiertoe werd de loop van de Hunze tot nabij de stad Groningen van dijken voorzien.  Humsterland bleef aanvankelijk nog een eiland, maar kreeg wel een eigen ringdijk.

Als grote stukken kwelderland worden bedijkt in het van cruciaal belang dat de lokale waterlopen de dijk kunnen passeren. Daartoe is de aanleg van een afwateringssluis nodig. De sluis wordt geconstrueerd door een scharnierende klep of deur in de dijk te plaatsen. Bij eb wordt de deur door het binnenwater opengeduwd  en kan het water worden geloosd, bij vloed wordt de deur vanzelf dichtgedrukt en wordt het buitenwater tegengehouden. Zo’n sluis maakt gebruik van de natuurlijke eb- en vloedbeweging. Het is een vernuftig systeem dat zonder bediening functioneert. Traditioneel worden de afwateringssluizen in Groningen als zijlen of pompen aangeduid. In primitieve vorm is de zijl een uitholde boomstam, afgesloten met een scharnierende klep, die onder een schuine hoek in de dijk wordt gegraven. In Humsterland lagen zijlen bij Heereburen en Saaksum). Middag waterde af via Arbere (onder Franssum) en de Aduarderzijl.

In de Reitdiepdijken lagen diverse zijlen.  Naast de al genoemde zijlen bij Saaksum en Aduardzijl zijn dat de Schouwerzijl, Schaphalsterzijl en Wetsingerzijl.  Via de Schouwerzijl waterde de Marne af. De Schaphalsterzijl in het Winsumerdiep had als achterland ondermeer het Woldgebied rondom Bedum en het deel van Fivelingo ten noorden van het Maarvliet. De Westingerzijl was bedoeld om het water van de meeden van Wetsinge en Sauwerd te lozen. Na de afdamming van het Rietdiep bij Zoutkamp verviel de functie van de zijlen. De beide Aduarderzijlen zijn gerestaureerd en bewaard gebleven.

Toen men eenmaal de bouw van dijken en zijlen onder de knie had, was het hek van de dam. Vele generaties dijken zijn sedertdien aangelegd. De geulen van de Lauwerszee begonnen in de loop van de Middeleeuwen geleidelijk weer dicht te slibben. Door het nieuwe kwelderland te bedijken werden veel grond op de zee teruggewonnen. Het initiatief bij de inpolderingen hadden de kloosters die omstreeks 1200 in het kleilandschap verschenen.  Om de zijlen en de dijken goed te kunnen onderhouden werden de zijlvesten ingesteld, de voorgangers van de huidige waterschappen.

Het Cisterciënzer klooster Sint Bernardus  te Aduard heeft grote invloed gehad op de waterstaat van Middag-Humsterland. Het klooster werd tussen 1240 en 1265 uitgebreid met een imposante kloosterkerk en groeide uit tot de rijkste abdij van Noord-Nederland. Op diverse locaties in het landschap liggen nog boerenplaatsen die ooit als kloostervoorwerk zijn gesticht: het zijn Waschhuis, Langeweer, Aduarder voorwerk, Fransummer voorwerk en Schilligeham.

Het Aduarderdiep

Door de bedijking van grote delen van de Lauwerszee kwam de afwatering van het oude land in Figuur 4de verdrukking. De problemen speelden vooral in Middag. De afwatering van Middag verliep via de Oude Tocht (de geul tussen Middag en Humsterland) en de benedenloop van het Peizerdiep (ook wel het Middagster Riet genoemd) die nabij de huidige Allersmaborg in het Reitdiep uitwaterde.  Beide waterlopen begonnen in de 13e en 14e eeuw dicht te slibben. Met het de aanleg van het Aduarderdiep werd deze problematiek daadkrachtig opgelost. Het klooster Aduard was nauw betrokken bij deze initiatieven. Omstreeks 1400 moet het Aduarderdiep zijn gegraven. Het diep werd in twee gedeelten aangelegd. Tegen het einde van de 13e eeuw werd het eerste gedeelte van Leegkerk naar Nieuwklap gegraven. Het hout uit de oudste Steentilbrug over het Diep in de weg Aduard-Groningen dateert uit 1285-1295. In 1383 werd het Aduarderdiep naar het Reitdiep doorgetrokken. Doordat het Reitdiep inmiddels bedijkt was, moest een afwateringssluis in de dijk worden aangelegd. Het zijldorp Aduarderzijl dankt hieraan zijn ontstaan.

De Aduarderzijl lag op een strategische plek en speelde een belangrijke rol bij diverse oorlogshandelingen. Tijdens de Saksische oorlogen bouwde Georg van Saksen er een blokhuis om de stad Groningen van zee te isoleren. Dit blokhuis werd diverse malen veroverd, verwoest en weer opgebouwd. Tijdens de Tachtigjarige oorlog hebben de Spaan¬se troepen de Aduarderzijl veroverd. De toenmalige bewoners hebben het geweten wat het betekent om dichtbij zo'n strategische plek te wonen: de ruim 100 overlevenden - vrouwen en kinderen incluis - werden verdronken in de rivier. Met de Spanjaarden liep het uiteindelijk ook niet best af. In 1672 toen de bisschop van Münster de stad Groningen aanviel, was het weer raak. De troepen van de bis¬schop deden een mislukte aanval op de Aduarderzijl. Indien de aanval was gelukt, zou de stad in een benarde positie zijn gekomen.

Als we nu in Aduarderzijl rondwandelen herinnert niets meer aan dit bloedige verleden. De alleroudste zijl is verdwenen. Deze heeft vermoedelijk westelijk van de twee huidige zijlen gelegen. De westelijke zijl is in aanzet de oudste en dateert uit 1707. De zijl is voorzien van een ebdeur, een vloeddeur en een stormdeur. Naast de zijl bevindt zich het Waarhuis, het fraai gerestaureerde witte huis van de sluiswachter dat uit hetzelfde jaar dateert. Hier vergaderde het bestuur van het Aduarderzijlvest. De oostelijke zijl werd in 1867 bijgeplaatst. Beide zijlen werden in de jaren ‘90 van de vorige eeuw gerestaureerd.
 
Figuur 4. Een hoogtekaart van het Reitdiepgebied verduidelijkt de ontstaansgeschiedenis. De rode en gele tinten zijn hoog en de groene en blauwe laag. Diverse oude meanders tekenen zich af. Goed is te zien hoe het buitendijks land hoog is opgeslibd tegen de (verdwenen) dijken.

Nieuwe tijd (1500-1800)

De Tachtigjarige oorlog veroorzaakte veel schade in Middag-Humsterland en het Reitdiepgebied. De dijken en zijlen werden verwaarloosd en het land verruigde. De dorpen werden geplunderd en de kloosters ontmanteld. Het ooit zo roemruchte klooster Aduard ging inclusief de bibliotheek in vlammen op.  Een groot deel van ons culturele erfgoed werd daarbij vernietigd.

Met de zeventiende eeuw brak een nieuwe tijd aan. Nu de kloosters waren verdwenen namen de Stad en de Provinciale Staten het initiatief om de waterstaat verbeteren. De loop van het Reitdiep werd grondig aangepakt. Door de eb- en vloedbeweging op de rivier werden de dijken – vooral in de bochten - voortdurend ondermijnd. Men besloot om de rivier te kanaliseren door een groot aantal bochten af te snijden. De eerste ingreep vond plaats in 1624 en betrof de bocht die de Swalve werd genoemd, ten noorden van Oldehove. Tijdens storm schuurde het opkomende water de buitenbocht van de Swalve voortdurend uit zodat de dijken naar het zuiden steeds verder moesten worden "uitgelegd”. Hierbij liep Oldehove gevaar. De Swalvebocht werd doorgraven en de oude loop werd halverwege afgedamd zodat slibrijk water kon blijven binnenstromen. Door deze ingreep is de oude bedding door opslibbing vrijwel geheel uit het landschap verdwenen.

In 1629 werden de bochten in het Reitdiep tussen Garnwerd en Wetsinge aangepakt. Bij deze afdamming werd een zeer bochtig traject van zes kilometer vervangen door een recht kanaal van nog geen twee kilometer lengte. Nabij Wetsinge werd in de oude loop een dam gelegd. Ook hier werd getracht de afgesneden bochten door opslibbing te laten verdwijnen. Een tiental jaren liet men de loop van de oude rivier dichtslibben. Toen vonden de grondeigenaren het wel voldoende en werd de bedding in cultuur genomen. Helemaal verdwenen waren de oude meanders nog niet. Daarom zijn ze nog altijd goed herkenbaar in het landschap. In 1661 werd de bocht nabij Hekkum afgesneden. Deze meander liet men wel volledig dichtslibben zodat de oude loop vrijwel niet meer zichtbaar is.

Inpolderingen

In de 17e, 18e en 19e eeuw werden opnieuw grote delen op de Lauwerszee teruggewonnen. Het Ruigewaard en het Ruigezand werden ingepolderd (zie hiervoor Deelgebied 5 en 16).

De geul tussen Middag en Humsterland was in de loop van de Middeleeuwen grotendeels dichtgeslibd. In 1489 werd de geul tussen Saaksum en Ezinge door de Reitdiepdijk afgesloten. Middag en Humsterland waren toen definitief met elkaar verbonden en Humsterland was opgehouden een eiland te zijn. De Oude Tocht, een bochtige sloot in het ingedijkte land tussen Middag en Humsterland, is de laatste stroomdraad van de geul die beide eilanden  van elkaar scheidde. De oude dijken van de voormalige eilanden zijn in het wegenpatroon bewaard gebleven.

Ook de inbraakgeul de Oude Riet werd gedicht. In 1566 en 1660 werden dwarsdijken in het Riet gelegd. Bij de dijk van 1660 ontstond Kommerzijl. In 1795 werd een strook kwelderland ten westen van Humsterland binnengedijkt.
Brug over het Niehoofsterdiep nabij Kommerzijl

Moderne tijd (1800-1950)

Afdamming van het  Reitdiep

In 1850 werd nog éénmaal een bocht van het Reitdiep afgesneden: de Donghorn (nabij de huidige watertoren in de stad). Plannen om bochten bij Aduarderzijl en Schap-halster¬zijl af te snijden zijn  niet meer uitgevoerd. Door de gestage aanvoer slib uit de Wadden werd het Reitdiep steeds ondieper. Met speciale slibzuigers probeerde men de diepgang te verbeteren.

In 1842 voer de eerste stoomboot langs het Reitdiep naar Groning¬en. Maar het Diep voldeed niet meer aan de eisen die de moderne scheepvaart stelde. Slechts met grote omzichtigheid en met slechts weinig ballast kon het nog  bevaren worden. Alleen als alles meezat kon een schip, als het even voor hoogwater Groningen verliet, bij eb in Zoutkamp de Lauwerszee bereiken. In 1856 deed de "Elisa¬beth Hele¬na" er liefst 34 dagen over om vanuit Groningen de zee te bereiken. In datzelf¬de jaar namen de Staten het besluit om het Reitdiep af te sluiten en het Eemskanaal te laten graven. In 1877 werd het Reitdiep bij Zoutkamp door een schutsluis afgedamd. De betekenis voor de scheepvaart van het Eemskanaal bleek overigens be¬perkt. Wel is het kanaal van belang voor de afwa¬tering van het Drentse water.

Ontwikkelingen in de landbouw

In de negentiende eeuw lag ca. 70% van het Reitdiepgebied in gras. De bedrijfsgrootte was gemiddeld 10 hectare. Een eeuw later is daar nog weinig verandering in gekomen. De zware kleigronden in het Reitdiepgebied zijn niet geschikt voor optimale akkerbouw en graanteelt. Van een graanrepubliek zoals die zich in de 19e eeuw op de lichte kleigronden langs de zeekust ontwikkelde, was in het Reitdiepgebied geen sprake. In Middag en Humsterland hebben alleen de noordelijke gronden, waar de klei lichter is, optimale mogelijkheden voor akkerbouw. Begin 20ste eeuw werd er in het Reitdiepgebied nog vrijwel geen kunstmest gebruikt. Er werd zelfs stalmest aan de boeren op de noordelijke lichte kleigronden verkocht.

Toch was gemend bedrijf ook op de zware kleigrond regel. Wisselbouw van haver en gras behoorde hier tot de mogelijkheden. Men verbouwde dan twee jaar haver waarna de grond zes jaar "groen” bleef liggen. De haver werd geëxporteerd naar Engeland voor de paarden in de kolenmijnen. Deze wisselbouw was echter niet goed te combineren met hoogwaardige veehouderij. Er ontstond dan een tekort aan weiland voor melkvee. Wel is een goede combinatie mogelijk met het mesten van ossen en de fok van koeien voor de export. De rundveehouderij in de kleigebieden was daardoor sterk georiënteerd op de fokkerij. Vierjarige melkkoeien werden in het voorjaar op grote schaal naar Holland verkocht. Vetweiderij was traditioneel een belangrijke middel van bestaan in het Reitdiepgebied.

De zuivel die op de boerderij werd geproduceerd, was grotendeels voor eigen gebruik. De melk werd op de boerderij tot boter gekarnd. De boterbereiding behoorde traditioneel tot de taak van de boerin die daarbij werd bijgestaan door de dienstboden. De boter werd wel verkocht, maar de Groninger boter was van slechte kwaliteit. Omstreeks 1900 was de zuivelbereiding reeds geheel van de boerderij naar de zuivelfabriek verplaatst.

In de directe omgeving van de stad Groningen was de ontwikkeling anders. Rond 1910 was de veedichtheid rond de stad opmerkelijk. Dit hangt samen met de groei van de stad en de vraag naar consumptiemelk. In de omgeving van de stad werd veel melk door koemelkers geproduceerd. Koemelkers bezaten geen land en geen jongvee. Ze huurden jaarlijks een stuk groenland ten noorden van de stad en kochten goedkope melkkoeien op de veemarkt. In Adorp, Sauwerd en Hoogkerk woonden veel koemelkers. Na het melken trokken ze naar de stad om hun melk uit te venten (het waren letterlijk "melkboeren”).  Veel koemelkers woonden overigens gewoon in de stad (vooral in de Moesstraat). Groenten kwekende  boeren (de moeskers) hadden hun  akkertjes aan de noordkant van de stad op het uiterste puntje van de Hondsrug. De groenten werden in de stad uitgevent en zo stonden zij aan de basis van het begrip "groentenboer”. Ook de combinatie koemelker-moesker kwam voor.

In het Reitdiepgebied was veel statusverschil tussen de boeren. Akkerbouwers hadden een hogere status dan de veeboeren (die wel "strontboeren” werden genoemd). Boeren met een gemengd bedrijf lieten zich als akkerbouwer in het telefoonboek noteren. In de meeden van Sauwerd hielp ten westen van Olde Ae een veeboer zijn knechten mee met het zichten. Aan de oostkant van Olde Ae was dat niet het geval (de klei is daar minder zwaar en productiever); de boer droeg daar tijdens de oogst een hoge hoed. Een zeer lage status hadden de koemelkers. De sociale verschillen tussen de boerenfamilie en de landarbeiders waren in het zware kleigebied echter veel minder groot dan in de zeekustpolders. De knechten gingen gewoon met het gezin van de boer aan tafel.

Steenfabrieken

Zware klei leent zich uitstekend voor de productie van baksteen. In het Reitdiepgebied en Middag waren diverse steenfabrieken actief.  Nabij Aduarderdiep en Winsumerdiep is veel kleigrond afgegraven of afgeticheld.  In de Koningslaagte werd de grond getransporteerd naar een steenfabriek nabij het Boterdiep. Op de hoogtekaart zijn de afgetichelde weilanden goed herkenbaar. Langs het Winsumerdiep zijn de restanten van enkele  steenfabrieken bewaard gebleven. Na de afgraving was landbouwkundige waarde van deze gronden verslechterd. Recent zijn een aantal afgetichelde percelen weer aangevuld met slib uit het Aduarderdiep.

Actuele vraagstukken

Het behoud van agrarisch landschap als cultuurgoed

Middag-Humsterland en het Reitdiepgebied maken deel uit van een oud cultuurlandschap dat zijn oorsprong vindt in de 6e eeuw voor Chr. Vanaf de oorsprong was het een agrarisch landschap. In de huidige tijd is dat nog altijd het geval. In het gebied zijn veel karakteristieke landschapselementen  bewaard gebleven. We noemen de onregelmatige blokverkaveling, de verlaten wierden, middeleeuwse kerkjes, kronkelende wegen, oude dijken en dijktracés. Voormalige beddingen en stroomgeulen hebben het oorspronkelijke reliëf bewaard en liggen als ingesloten laagten in het land. Figuur 5

In dit oude cultuurlandschap nemen Middag en Humsterland een bijzondere plaats in. Grootschalige projecten als stedenbouw, windmolenparken, gasopslaglocaties en industrieterreinen gingen aan dit gebied voorbij. Er werden geen doorgaande snelwegen aangelegd of brede kanalen gegraven. Oude wierdendorpen als Ezinge en Garnwerd kregen weliswaar te maken met dorpsuitbreidingen, maar het oorspronkelijk karakter bleef gehandhaafd. Niehove, Feerwerd en Den Ham bleven bescheiden dorpen. Op Franssum, Kenwerd en Aalsum is de topografie sedert de middeleeuwen weinig meer veranderd.

In de loop van de 20ste eeuw kwam dit unieke kleinschalige landschap opnieuw in de branding te liggen. Het karakteristieke onregelmatige slotenpatroon begon te verdwijnen (zie Figuur 6). De oude dijken bleken niet zo beschermd als gedacht. Kerkenpaden en oude kleiwegen werden opgeruimd.



Figuur 5. In de omgeving van Adorp is het landschap zeer goed bewaard gebleven.  De bedding van de voormalige Hunze is goed herkenbaar in de verkaveling. Het slotenpatroon is nog oorspronkelijk en langs de dijktracés zijn plaatselijk nog dijkrestanten aanwezig. De verkaveling (in groen) rondom de borgplaats Harssens – die uit de 16e eeuw dateert - is het jongst (!). De oude wegen (geel) dateren uit het begin van de jaartelling. Alleen nabij Adorp is de weg (thans de N361) recht getrokken.


De stormbal werd gehesen en in 1995 stak een groot aantal " gebruikers” van het landschap de koppen bij elkaar om te overleggen of aan het verdwijnen van het karakteristieke slotenpatroon een grens gesteld kon worden. Deze belanghebbenden waren de vertegenwoordigers van de landbouw, provincie, Figuur 6gemeenten, waterschappen, milieufederatie en de dorpsverenigingen. Uiteindelijk leidde dit overleg tot een convenant met een looptijd van tien jaar, waarbij op een kaart werd aangegeven welke sloten en laagten karakteristiek zijn voor het landschap en behouden moeten blijven. Een Gebiedscommissie, waarin alle belanghebbenden waren vertegenwoordigd, waakte over de handhaving van het convenant.  Tijdens de looptijd van het convenant is getracht zoveel mogelijk financiële  bronnen aan te boren om de kwaliteit het landschap te verbeteren. Naast landschapsherstel (bijvoorbeeld herstel van oude dijken) heeft dit voornemen geleid tot de aanleg van vele kilometers fiets- en wandelpaden, waardoor de verkeersveiligheid is verbeterd en het landschap goed werd ontsloten. Een speciaal aangestelde provinciale functionaris tracht voorts door kavelruil de landbouwkundige  situatie van het gebied te verbeteren. Grondeigenaren krijgen probleemgebiedvergoeding.

Figuur 6. De achteruitgang van het slotenpatroon in Middag-Humsterland

Tien jaar later kregen de afspraken in het convenant een wettelijke status in de Bestemmingsplannen Buitengebied van de gemeenten Winsum en Zuidhorn.  Daarmee zijn de belangrijkste karakteristieken van het landschap van Middag-Humsterland beschermd. Het resultaat is geen museumlandschap of natuurgebied dat geheel op slot zit, maar een landschap waarin agrariërs hun brood kunnen verdienen. In 2005 kreeg Middag-Humsterland de status van Nationaal Landschap.

In het Reitdiepgebied was al in de jaren ‘80 een discussie opgang gekomen hoe de bijzondere waarden van dit landschap konden worden behouden. Met name de oude meanders van de Hunze waren hier in het geding. De provincie Groningen besloot ca. 700 hectare in dit gebied aan te wijzen als Relatienotagebied. Deze hectares zijn deels bestemd als beheersgebied (op basis van vrijwilligheid) en deels als reservaat. De Ruilverkaveling Sauwerd heeft dit voornemen onlangs geformaliseerd. In dat kader werden de oude meanders van de Hunze door de stichting het Groninger Landschap aangekocht. De oude dijk die de bocht van Hekkum omsloot, werd weer hersteld. De Reitdiepdijken die sedert de afdamming van het Reitdiep geen waterkerende functie meer hadden en plaatselijk behoorlijk waren aangetast, worden inmiddels beschermd volgens de provinciale nota’s  "Oude Groninger Dijken”. Een Gebiedscommissie waakt in het Reitdiepgebeid over de belangen van het landschap.

Thema's

De archeologie van het wierdengebied: de rol van Van Giffen

De samenstelling van wierden en terpen, waarin zich veel mest en organische resten bevinden die vocht vasthouden en geen zuurstof laten binnendringen, is voor de conservering van oude voorwerpen zeer gunstig. Deze oude woonheuvels herbergen dan ook een schat aan archeologische restanten.

De archeoloog Albert Egge van Giffen heeft een grote bijdrage geleverd aan de oudheidkunde van het wierdengebied. Van Giffen werd in 1884 geboren in Noordhorn. Hij studeerde biologie in Groningen en kreeg in 1908 een bijbaan als toezichthouder bij de commerciële afgraving van de wierde Dorkwerd. In 1916 werd hij conservator van de prehistorische afdeling van het Drents Museum en een jaar later van een vergelijkbare afdeling in het Groninger Museum. In 1920 was hij de grondlegger van het Biologisch-Archeologische Instituut van de RUG (thans Groninger Instituut voor Archeologie). In 1939 werd hij benoemd tot hoogleraar in de Prehistorie en Germaanse Archeologie. Aan van Giffen is het te danken dat de RUG een laboratorium kreeg voor het uitvoeren van C14 dateringen. In 1940 werd hij bovendien hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam en verkreeg aldaar eveneens een eigen instituut.

Van Giffen was een gedreven archeoloog met een tomeloze energie. Hij verrichte talloze opgravingen daarbij hij zich niet beperkte tot het wierdengebied. Ook de archeologie van Drenthe werd door hem flink op de kaart gezet. Hij onderzocht vrijwel alle hunebedden en  talloze grafheuvels.  Op een motorfiets placht hij van opgraving naar opgraving te snellen.

Grote bekendheid verkreeg Van Giffen door zijn opgraving te Ezinge. Tijdens de commerciële afgraving van de oude wierde die van 1931 tot 1934 duurde, liet hij geen kans voorbijgaan om onderzoek te doen. Hij financierde zelf de wetenschappelijk opgraving onder meer door de verkoop van terpaarde. In het kader van de werkverschaffing wist hij goedkope arbeidskrachten in te zetten. Tijdens de opgraving werden liefst 80 plattegronden van boerderijen blootgelegd. Voor het eerst werd de geschiedenis van een grote wierde (vanaf 600 v Chr. tot de Vroege Middeleeuwen) in  kaart gebracht. Uit de opgraving van Ezinge werd duidelijk dat men op een wierde niet in armoedige hutjes woonde, maar in ruime boerderijen met ingebouwde stallen die plaats boden aan een grote veestapel.

Van Giffen was tot op hoge leeftijd actief en overleed in 1973.

In het Wierdenmuseum in Ezinge is veel informatie te vinden over de geschiedenis van het wierden- en terpengebied. Er worden tal van archeologische vondsten tentoongesteld en de geschiedenis van het kleilandschap wordt op levendige wijze in woord en beeld getoond. Er is een speciale "Van Giffen afdeling” waarin zijn betekenis voor de kennis van de wierden wordt toegelicht. De opgraving in Ezinge komt uitgebreid aan bod onder meer met een reconstructie van het destijds blootgelegde paardengraf.

Literatuur

W. Roeleveld, The Groningen Coastal Area: A study in Holocene geology and low-land physical geography. Berichten van de ROB, 1971-1974, Supplement.

Bodemkaart van Nederland 1:50.000. Toelichting bij Kaartblad 7 West Groningen. Stichting voor Bodemkartering Wageningen , 1973.

Fysisch Geografische kaart van de provincie Groningen. Provinciale Planologische Dienst Groningen, 1983.

M. Miedema, Vijfentwintig eeuwen bewoning in het terpenland ten noordwesten van Groningen. Doevendans, Dieren, 1983.

M. Schroor, De landelijke lijn. Kavelpatronen en lineaire elementen in het Groninger landschap, cultuurhistorisch bekeken (met kaartenbijlage). Milieu- en landschapsonderzoek Provinciale Planologisceh Dienst Groningen, 1987.

E. Knol, A.C. Bardet, W. Prummel, Professor Van Giffen en het geheim van de wierden. Heveskes uitgevers Veendam, Groninger Museum, Groningen, 2005.

P. Vos, E. Knol, Wierden ontstaan in een dynamisch getijdenlandschap, in: E Knol e.a. Professor van Giffen en het geheim van de Wierden, 118-136, 2005.

B.H.C. Westerink, E. Taayke, Bijzondere vondsten bij Harssens (Gr.).  Paleoactueel,  17,103-107, 2005.

De Grote Historische Atlas van Groningen, 1900-1930, Schaal 1:25.000. Uitgeverij Nieuwland 2006.

M. Schroor, J. Meijering, Golden Raand. Landschappen van Groningen. Meester en de Jonge, Lochem, 2007.

J. Delvigne, Middag-Humsterland. Op het spoor van een eeuwenoud wierdenlandschap. Deel 4 uit de reeks Archeologie in Groningen. Profiel, 2008

W. Boetze (red.), Middag-Humsterland. Kroniek van en Noordelijk Landschap, Godert Walter, 2010.

D.A. Gerrets, Op de grens van land en water. Barkhuis, Groningen University Library, 2010.

J.A.W. Nicolay (red.), Terpbewoning in oostelijk Friesland. Barkhuis, Groningen University Library, 2010.

J. van de Broek, Een kronkelend verhaal, Nieuw licht op de oude Hunze. Van Gorcum, 2011

P. Boiten (red.), Lauwersland. Noordbroek, Leeuwarden, 2011.

J. Bazelmans (red.), Atlas van Nederland in het Holoceen. Bert Bakker, Amsterdam, 2011.