Foto's

 (Klik op een foto om te vergroten)
Eilandje in het Jentsjemar
Reid om 'e Krite
koemelkerij
de Deelen, bevroren Petgat
Earnewarrepoel
Kerkpad Haskerhorne
Wikelslân
Kop van de Bloksleatpolder
Over
Oude Venen, Fjirtig Mêd
Photos provided by Panoramio. Photos are under the copyright of their owners.

Introductie

Auteur: Gerben de Vries 

Het Lage Midden is het centrale deel van Friesland, gekenmerkt door de vele meren. Landschappelijk vormt het een geheel met de meren van de deelgebieden De Zuidwesthoek en De Veenpolders. Overal zijn hier meren, kanalen, vaarten, sloten, dijken en dijkjes, molens en sluizen te zien. Met plaatsen als Sneek, Akkrum, Irnsum, Grouw en Eernewoude is het ook het watersportcentrum van de provincie. Op de weilanden wordt uitsluitend veehouderij bedreven. Dwars door het gebied loopt het Prinses Margrietkanaal, een belangrijke transportader.


Deelgebied Het Lage Midden loopt van Sneek in het zuiden tot de Alde Feanen bij Eernewoude. Het is een betrekkelijk smalle strook tussen de kleigebieden van de voormalige Middelzee in het westen, die nu bij deelgebied Westergo horen. Deelgebied Oostergo ligt in het noordwesten en noorden, het zandplateau van deelgebied De Noordelijke Friese Wouden in het noordoosten, terwijl in het oosten De Veenpolders liggen. De zuidwestgrens wordt gevormd door de meren van deelgebied De Zuidwesthoek.


Kenmerken en Bijzonderheden

  • Streekdorpenlandschap op veen
  • Veenweidelandschap met veenderijen, polders en meren
  • Klei-op-veengebied omgeving Irnsum)
  • Recreatiedorpen (Akkrum, Eernewoude, Grouw, Terhorne)
  • Steden (Sneek)
  • Streekdorpen met opstrekkende verkaveling
  • Streekdorpen zonder directe relatie met de verkaveling
  • Beschermd dorpsgezichten: Grouw en  Poppingawier
  • Kop-hals-romp en kop-romp-boerderijen
  • Waterlopen: Boorne, Birstumerrak
  • Kanalen: Prinses Margrietkanaal, Folkertssloot, Kromme Grauw, Houkesloot
  • Spoorweg Leeuwarden-Heerenveen
  • Rijksweg A-7 (zuidelijke begrenzing)
  • Meren: Sneekermeer, Goëngarijpsterpoelen, Terkaplesterpoelen, Pikmeer, Wijde Ee, Botmeer, Modderige Bol, Biggemeer, de meren van Nationaal Park Alde Feanen)
  • Nationaal Park Alde Feanen
  • Natuurgebieden: Botmar (Grouw), Unlân fan Jelsma en Kobbelan (ten oosten van Goengahuizen); Park Jongemastate Rauwerd/Raerder Bosk (stinzenflora)
  • State: Stinspoort Jongemastate Rauwerd
  • Kameleondorp Terherne
  • Jachthavens: Sneek, De Potten (bij Sneek), Uitwellingerga, Terhorne, Akkrum, Irnsum, Grouw, Eernewoude
  • Aardgasstation (ten noorden van Oldeboorn)

Landschapsopbouw

Deelgebied Het Lage Midden is onderdeel van een merengebied in Friesland tussen Lemmer en Staveren in het zuiden en een gebied ten zuiden van Dokkum. Het deelgebied zelf ligt tussen Sneek, Alde Feanen, Heerenveen en Joure. Het is, zoals de naam al aangeeft, een laaggelegen gebied, uitgezonderd een iets hoger gelegen tong van klei, ter hoogte van Irnsum en Akkrum. Her liggen enige terpdorpen die, zoals Abbenwier, plaatselijk wel 7 meter + NAP kunnen worden. Irnsum en Akkrum zelf zijn echter maar nauwelijks boven NAP gelegen.  

In het zuiden ligt Sneek als de soevereine hoofdstad van het Friese merengebied. De stad werd vanaf de 10e eeuw bewoond op een terp die plaatselijk een hoogte van 7 tot 8 meter + NAP had. Ten oosten van Sneek vormen het Sneekermeer, Goengarijpsterpoelen en Terkaplersterpoelen een groot merencluster. Verder naar het noorden liggen de grotere plaatsen Akkrum, Irnsum en Grouw. Het Lege Midden vormt één groot weidegebied, waar door de hoge grondwaterspiegel overigens ook geen akkerbouw mogelijk is. Ondanks de diverse ruilverkavelingen zijn de meeste percelen smal en kort gebleven. Tussen Akkrum, Irnsum en Grouw is daardoor echter wel blokverkaveling ontstaan.
De noordgrens wordt gevormd door de plassen, petgaten en meren die samen het Nationaal Park Alde Feanen vormen. Het laat het oorspronkelijke waterland zien, met meren, rietmoerassen en petgaten, terwijl het Prinses Margrietkanaal de westelijke begrenzing vormt. Het Nationaal Park is ook het enige gebied binnen Het Lage Midden waar tot bebossing op iets grotere schaal werd overgegaan.

Indeling

Deelgebied Het Lage Midden behoort tot de gemeenten Boarnsterhim, Tytjerksteradiel en Súdwest-Fryslân.

Deelgebied behoort tot het in 2004 opgerichte Wetterskip Fryslân.

In het Streekplan Fryslân 2007 (‘Om de kwaliteit fan de Romte) behoort deelgebied Het Lage Midden tot de gebieden Midden-Fryslân en Zuidwest-Fryslân.

Woonkernen

Gemeente Tietjerksteradeel/Tytsjerksteradiel: Eernewoude
Gemeente Boarnsterhim: Akkrum-Nes, Friens, Grouw, Irnsum, Rauwerd, Poppingawier, Sijbrandaburen, Terhorne, Terzool.
Gemeente Súdwest-Fryslân: Offingawier, Oppenhuizen, Sneek, Uitwellingerga.

De Groote veenpolder (www.toonbeeldbank.nl)
www.toonbeeldbank.nl/ Frans de Vries

Landschapsgeschiedenis

Geologie

Het grootste deel van Friesland is gevormd tijdens de twee laatste ijstijden, het Saalien en het Weichselien. Tijdens het Saalien (die tot circa 130.000 jaar geleden duurde) breidden ijskappen vanuit Scandinavië zich uit over een groot deel van Nederland. Gletsjers schuurden als bulldozers brede, diepe dalen uit, zoals het gebied waar nu de meren van Friesland liggen. Tijdens de laatste ijstijd (het Weichselien) brak een warmere periode aan. De zeespiegel steeg en in Friesland werd zeeklei afgezet. Daarna werd door de wind overal dekzand afgezet, die heden ten dage nog aan de oppervlakte ligt in de Friese Wouden.

Na de ijstijden begon met het Holoceen (vanaf circa 10.000 jaar geleden) een veel warmer en vochtiger tijdperk. Door de hogere temperaturen steeg ook het grondwaterpeil en werd meer water door de rivieren afgevoerd. Door de vernatting van het milieu werd een veengebied gevormd dat het gehele deelgebied Het Lage Midden omvatte. Deelgebieden De Veenpolders en Het Lage Midden vormden tot in de vroege Middeleeuwen één hoogveengebied.

Vroegste bewoning en Middeleeuwen

In het uitgestrekte hoogveengebied was lange tijd geen of nauwelijks bewoning mogelijk. Wel zijn er sporen van bewoning uit de Romeinse tijd aangetroffen bij Sneek en Rauwerd (aan de rivier de Boorne). Vooral rond Sneek werden tot maximaal 60 centimeter hoge zogenaamde veenterpen opgeworpen. Door de hoge ligging van het veen kon bijna gesproken worden van het Hoge Midden van Friesland. Vanuit de Middelzee werd het gebied herhaaldelijk overstroomd en dit liet een laag klei-op-veen achter bij Irnsum-Akkrum-Abbenwier. Vanaf de 9de en 10e eeuw startten terpbewoners van de kleigronden van Westergo en Oostergo ontginningen in dit hoogveen. Dit ging via de methode van de opstrekkende verkaveling, Zo kon het gebeuren dat de nieuwe nederzettingen op kilometers afstand van de oude lagen. Dat was bijvoorbeeld het geval met Akkrum en Akmarijp, terwijl vanuit Goënga satelietdorp Goëngarijp tenslotte aan de overkant van het door de verveningen ontstane Sneekermeer kwam te liggen. De kolonisten groeven sloten om het veen te ontwateren, staken turf en bedreven akkerbouw. Door deze activiteiten daalde het veen meters diep en ontstond het Lage Midden. Door middel van vaarten, kanalen, dijkjes en polders kon het gebied met moeite in cultuur worden gehouden. Door de vernatting werd akkerbouw onmogelijk en sindsdien is kan de grond alleen gebruikt worden als gras- en hooiland.

Nog voor het jaar 1000 is de eerste permanente bewoning van het veengebied te traceren. Dit gebeurde vooreerst op terpen en langs de hogere oevers van rivieren als de Boorne, zoals Akkrum. Irnsum lag destijds aan de monding van de Boorne in de Middelzee en hier werd al in de 7e of 8ste eeuw een terp opgeworpen. Grouw is eveneens een terpdorp, dat in de 12e eeuw een deels tufstenen kerk kreeg. Dankzij de strategische ligging in het waterrijke hart van Friesland ontwikkelde Grouw zich in de loop van de Middeleeuwen tot een centrum van handel en scheepvaart. Het dorp Sneek, in de 10e eeuw ontstaan, overvleugelde uiteindelijk alle nederzettingen in het Lage Midden. Door de bedijking van de Middelzee en de winning van zout uit het laagveen ontstond hier een nederzetting die pas eind 13e eeuw voor de eerste maal Sneek werd genoemd. Het verwierf diverse stedelijke voorrechten en werd officieel een stad in 1456. Vervolgens werd het de enige ommuurde stad in Friesland, waarvan nog de Waterpoort en het Bolwerk resteren.

Vanuit Sneek werden ook de veengebieden in de omgeving ontgonnen, zoals bijvoorbeeld de streekdorpen Oppenhuizen en Uitwellingerga. Al voor 1200 slibde bovendien het zuidelijke deel van de Middelzee dicht, hetgeen voor de afwatering van het Lage Midden grote gevolgen had. Vooral de laaggelegen klei-op-veengebieden langs deze voormalige zeearm kregen te kampen met wateroverlast uit het merengebied. In deze periode ontstonden het Sneekermeer en de Goëngarijpsterpoelen. Daarom werden nieuwe dijken rond de dichtslibbende armen van de Middelzee gelegd, de hemmen, met in dit deelgebied onder meer de Rauwerderhem. Hier ontstond een aparte streek, de Legeaën tussen de vroegere Middelzee en het Sneekermeer. Binnen de Rauwerderhem, van Rauwerd tot Loënga bij Sneek kenden deze dorpen een strokenverkaveling naar het zuidoosten. Tegen het wassende water werden in deze tijd ook een aantal wieren opgeworpen, zoals Abbenwier, Offingawier en enkele wieren onder Terzool. Het water van de Boorne, meer noordwaarts, werd door het graven van de Nieuwe Wetering tussen Irnsum en Terhorne naar het Sneekermeer afgeleid.

Nieuwe Tijd (1500-1800)

Vanaf 1500 werd het voorheen heerloze Friesland opgenomen in grotere staatsverbanden. De best verdedigbare stad van de provincie, Sneek, moest zich in 1522 onderwerpen aan de Spaans-Habsburgse keizer. Enkele decennia later begon de Opstand of de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) tegen diens zoon Philips II. In 1579 sloot Friesland zich definitief aan bij de Opstand. In het gewest zelf kwam het nauwelijks tot oorlogshandelingen. Toen in 1648 de vrede werd gesloten, was Friesland een welvarend gewest, vooral door de vee- en boterhandel.

In de Middeleeuwen was de adel al prominent aanwezig in de Friese nederzettingen, mede vanwege de vele veten die werden uitgevochten. Na opname in de Republiek der Verenigde Nederlanden was dat voorbij, maar de adel domineerde het platteland. Hun Middeleeuwse stinzen werden omgebouwd tot woonhuizen ofwel states. Bijna in elk dorp stonden wel enkele of meerdere states. Akkrum telde er bijvoorbeeld zeven, Grouw vijf en Irnsum vier. Maar ook in het nietige Rauwerd stonden enkele stinzen en later states, zoals de Jongemastate. Hiervan is het poortgebouw uit 1603 bewaard gebleven. Na het verdwijnen van het Friese stadhouderlijke hof van Leeuwarden naar ’s Gravenhage in 1747 vertrok echter een belangrijk deel van de elite naar andere plaatsen in Nederland. States werden afgebroken of veranderd in boerderijen. Van een groot aantal van hen is zelfs de exacte locatie niet meer bekend.

De meren van het Lage Midden werden, anders dan in Holland en ook de Zuidwesthoek van Friesland, in deze periode niet ingepolderd. Zij hadden uit het Pleistoceen een zanderige bodem geërfd en waren daarom in landbouwkundig opzicht weinig waard. Ook de bevolkingsdruk was niet dermate hoog, dat er in hoog tempo nieuwe gronden moesten worden drooggelegd. Bovendien was er veel minder dan in de Hollandse steden kapitaal aanwezig om dergelijke grootschalige projecten aan te pakken. Het Lage Midden bleef daarom in de 17e en 18e eeuw een serie nederzettingen die als eilandjes in het water lagen. Interlokale verbindingswegen waren nauwelijks aanwezig en het verkeer en vervoer ging uitsluitend te water. Tekenend hiervoor was dat een dorp als Grouw pas in 1759 door een modderige weg met het nabijgelegen Irnsum werd verbonden.

Ook Sneek was niet door wegen maar door trekvaarten met de omgeving verbonden. Het waren er maar liefst zes: de Franekervaart, de Geeuw (richting IJlst, Staveren en verder Holland), de Woudvaart (richting Zuidoost-Friesland en verder de IJsselsteden), de Houkesloot (richting Sneekermeer en verder naar Grouw), de Oudvaart richting noordoosten en de in 1661 in gebruik genomen trekvaart naar Leeuwarden. De stad ontwikkelde zich in deze periode tot een regionale stapelmarkt en verzorgingsplaats voor zowel de Zuidwesthoek als Midden-Friesland. De basis hiervan was de agrarische economie van de omgeving, met handel in producten als boter en kaas, vlees en graan en diverse handelsgewassen. Ook op het terrein van scheepsbouw en scheepvaart bleef Sneek belangrijk als doorvoerstad.

Moderne Tijd (1800-1950)

In tegenstelling tot Holland bleef de economie van Friesland in de eerste helft van de 20ste eeuw bloeien. Dat stond in schril contrast met het verdwijnen van de adel uit Friesland, zeker na de grondwetswijziging van 1848. Vaak behield zij wel de grond, maar liet in plaats van de afgebroken state een boerderij bouwen. Daardoor drukten absenteïsme en pacht zwaar op de Friese landbouw. In 1848 ook veranderden de grietenijen in gemeenten en begon de gestage opmars naar het algemeen kiesrecht. Veel lokale nijverheid verdween naar de stad, maar de echte klap moest nog komen voor het platteland. Het Lage Midden was een van die gebieden in Friesland die zwaar door de landbouwcrisis (1878-1895) werden getroffen. Het was allereerst een crisis in de graanteelt, want Nederland kreeg nu in toenemende mate te maken met de concurrentie van goedkoop graan uit de Verenigde Staten en Rusland. Maar ook de traditionele zeer omvangrijke export van boter naar Groot-Brittannië en andere landen stagneerde, vooral omdat er op grote schaal geknoeid werd met de kwaliteit van de zuivelproducten. Veel Friezen emigreerden naar onder meer Holland en de Verenigde Staten, anderen degradeerden van kleine boer tot landarbeider.

Tezelfdertijd werden de omschakeling van de infrastructuur langzaam omgezet van water- naar wegverbindingen. In de jaren twintig van de 19e eeuw werd de rijksstraatweg van Zwolle naar Leeuwarden aangelegd, over Heerenveen en over het waterland tussen Akkrum, Irnsum en zo verder in de richting van Leeuwarden. Het betekende een eerste ontsluiting van het waterrijke platteland van het Lage Midden. Sneek werd ook ditmaal een web van landwegen, nadat in 1843 een weg naar Leeuwarden, in 1845 een weg naar Lemmer en in 1844 een nieuwe Mac-Adamweg naar Bolsward werd gerealiseerd. Ook naar de door het vele water vaak geïsoleerde dorpen in de omtrek werden wegen aangelegd, zoals in 1865 naar Oppenhuizen. Alleen plaatsen als Eernewoude bleven nog lang zonder wegverbinding. Een tweede grote ontsluiting vormden de spoorwegen. In 1868 werd de spoorweg Leeuwarden-Heerenveen geopend, met een station Grouw-Irnsum. Het duurde even, maar in 1885 werd dan eindelijk ook de spoorwegverbinding Leeuwarden-Staveren over Sneek aangelegd. Bovendien kreeg Sneek een tramweg naar Bolsward (1882) en Joure (1886). De laatste volgde een nieuw tracé door het waterland van Oppenhuizen en Boornzwaag en is thans het tracé van de A7. Hier werd in 1939 begonnen met de aanleg van Rijksweg 43, welke in de oorlogsjaren werd voltooid.

De crisis in de veehouderij – vooral de boterbereiding – werd uiteindelijk met succes bestreden. In 1879 werd het Friesch Rundveestamboek opgericht, om de kwaliteit van de veestapel te verbeteren. Enkele jaren later volgde vanuit Warga (pal ten noorden van deelgebied Het Lage Midden) de opmars van de coöperatieve zuivelfabrieken, die een betere kwaliteit boter leverden dan die van de boerderij zelf. In Het Lage Midden verrezen vanaf eind 19e eeuw enkele ‘boterfabrieken’: in Akkrum, Grouw, Irnsum, Sneek, Sijbrandaburen en Uitwellingerga. In vergelijking met andere deelgebieden was dat niet veel, maar er waren in Het Lage Midden nu eenmaal niet veel nederzettingen. De zuivelfabrieken lagen meestal aan het water, want de melk werd per melkboot aangevoerd. Het was de triomf van de coöperatieve gedachte, waar niet alleen gezamenlijk kunstmest en zaaigoed werd aangekocht, maar ook allerlei coöperatieve verenigingen werden opgericht. Slotstuk was de bouw van coöperatieve boerenleenbanken in de grotere plaatsen.

De groei van Sneek was onstuitbaar en langs de Houkesloot in het oosten verrezen na de eeuwwisseling de eerste industriële bedrijven. Toch ging het ook de andere grote plaatsen in de Lage Midden voor de wind. Voorheen geïsoleerde plaatsen als Grouw, Irnsum en Akkrum ontwikkelden zich tot regionale centra van handel en industrie. In Grouw waren onder meer gevestigd een coöperatieve zuivelfabriek, een machinefabriek, een zuivelinstallatiefabriek, de bekende houtfabriek van Halbertsma, een graanbedrijf en diverse scheepswerven, zeilmakerijen, touwslagerijen en smederijen. In Grouw werden niet alleen skûtsjes gebouwd, maar ook steeds meer plezierboten en zeilboten ten behoeve van het opkomende toerisme en watersport. Desondanks bleven de Grousters, anders dan de rest van Nederland en Friesland, vasthouden aan hun eigen Sinterklaas, Sint Piter. In Akkrum waren Twijnstra’s Oliefabrieken en de Friesche Coöperatieve Exportslagerij gevestigd. Grouw, Akkrum, Irnsum en Terhorne werden belangrijke watersportcentra, met verhuurbedrijven voor zeilboten en motorjachten, jachthavens, campings en kampeerboerderijen. Sneek was op dit gebied evenwel de onbetwiste nummer een, zeker door de befaamde Sneekweek.

Actuele vraagstukken

Ruilverkavelingen

Het Lage Midden was van oudsher een zeer waterrijk gebied. De natte infrastructuur zorgde ervoor dat de nederzettingen per schip gemakkelijk bereikbaar waren en bood kansen voor de transportsector. Daar stond tegenover dat het gebied in het winterhalfjaar voor een belangrijk deel onder water stond, hetgeen voor de landbouw grote nadelen had. Het grasgewas bijvoorbeeld kwam het volgende voorjaar pas laat op gang en bovendien waren de landerijen lange tijd voor zwaarder transport onbereikbaar. Na de Tweede Wereldoorlog werd van overheidswege schaalvergroting in de landbouw nagestreefd, onder meer om de nationale voedselvoorziening veilig te stellen. Ruilverkaveling was daarvoor een nuttig instrument. Door het ruilen van kavels, het vergroten van de percelen, de verbetering van de afwatering en de aanleg van wegen in het buitengebied kon de landbouw veel efficiënter produceren. De rijks- en provinciale overheden gaven over het algemeen dan ook snel toestemming voor een ruilverkaveling. Het duurde meestal wel enkele jaren voordat de meerderheid van de betrokken agrariërs ook met de ruilverkavelingsplannen instemden.

In deelgebied het Lage Midden vonden enkele grotere ruilverkavelingen plaats, waarbij sommige ook deels in andere deelgebieden plaatsvonden. Ruilverkaveling ‘De Oude Jokse’ lag bijvoorbeeld voor de helft in deelgebied Oostergo, terwijl ruilverkaveling ‘Hommerts-Oppenhuizen’ voor een deel in deelgebied De Zuidwesthoek uitgevoerd werd. Ruilverkaveling ‘De Sneeker Oudvaart’ was met 5598 hectare veruit de grootste in het Lage Midden. Het lag in de gemeenten Sneek, Wijmbritseradeel, Rauwerderhem, Idaarderadeel en Baarderadeel en werd in 1965 door de boeren aangenomen. Al in 1955 hadden de waterschappen De Sneeker Oudvaart en Friens een aanvraag ingediend, terwijl zeven jaar later nog enige polders werden toegevoegd. De voornaamste motieven waren de gebrekkige ontsluiting, de slechte ontwateringstoestand en de verspreide ligging van de kavels. De grootste nederzettingen in het gebied waren Goënga, Gauw, Sijbrandaburen, Terzool, Poppingawier en Rauwerd, allen betrekkelijk kleine dorpen. Met de ruilverkaveling werd al rekening gehouden met het uitbreidingsplan voor de Houkesloot en de te bouwen wijk Stadsfenne in Sneek.

In november 1975 werd de ruilverkaveling in dit gebied met klei- en klei op veengrond officieel afgesloten. Er waren 31,5 kilometer nieuwe wegen aangelegd en ruim 10 kilometer weg verbeterd. Er werden negen nieuwe boerderijen gebouwd, terwijl achttien bedrijven een betere huisvesting kregen. Het aantal boerderijen was overigens in deze tien jaar gedaald van 248 naar 179, waarvan die met meer dan 30 hectare grond stegen van 46 naar 70. In het ruilverkavelingsgebied waren er nu 40 ligboxstallen, die een derde van het melkvee stalden. In het kader van de ruilverkaveling werden ook het ‘bos van Sneek’, recreatieplan De Potten bij Sneek en 80 hectare boezemland voor watervogels gecreëerd. Na 1975 zette de schaalvergroting in de veeteelt door en in elk dorp zijn er slechts enkele agrariërs overgebleven.

De uitbreidingen van Sneek

Elke stad van enige omvang groeit op een gegeven moment uit zijn jas. De bevolking van Sneek groeide tussen 1900 en 1940 van 12.000 naar 17.000 inwoners. Om de groei van deze bewoners op te vangen, begon de stad blokken huizen te bouwen. Voor de Tweede Wereldoorlog was dat onder meer rond het in 1902 gebouwde Sint Antoniusziekenhuis in het westen en de buurt Sperkhem in het zuiden. Pas na de bevrijding in 1945 werd planmatig nagedacht over stadsuitbreiding in de vorm van de aanleg van nieuwbouwwijken en industrieterreinen. Lange tijd was het onduidelijk of het nieuwe kanaal van Groningen naar IJsselmeer langs of door Sneek zou lopen. Het in 1951 opengestelde Prinses Margrietkanaal passeerde Sneek evenwel op enkele kilometers afstand bij Uitwellingerga. De stad baggerde de Houkesloot uit om een goede vaarweg naar het nieuwe kanaal te maken. Van de specie werd industrieterrein en woonwijk Het Eiland opgehoogd. In deze naoorlogse periode verhuisden ook talloze bedrijven van de binnenstad naar het gebied tussen Houkesloot en Oppenhuizerweg, zoals Flexa, Tonnema’s suikerwerkenfabriek, Holvrieka (apparatuur voor zuivel- en chemische industrie) en Wouda’s Veevoeder en Meelfabriek. In het zuidoosten van de stad werden in de jaren vijftig en zestig rond de touwfabrieken van Lankhorst – de grootste industrie van Sneek – de woonwijken Lemmerweg-Oost en -West aangelegd. Ten noorden van het centrum verrezen in dezelfde periode de woonwijken Noorderhoek I en II.

In de jaren zestig werd het zeer grote Industrieterrein Houkesloot aangelegd. De eerste grote vissen die binnengehaald werden waren de Japanse ritsenfabriekant Yoshida (Later YKK) en een dependance van Philips. Later kwamen er ook vestigingen van zeil- en kledingbedrijf Gaastra, Supermarktbedrijf Poeisz en de Noordelijke Tank Opslag. Veel ruimte werd op Industrieterrein Houkesloot ook ingenomen door de Schuttevaerhaven (1967) en de Tophaven (1976). Geleidelijk aan werd het gehele industrieterrein volgebouwd. Ten westen van de stad werd in de jaren negentig het Industrieterrein de Hemmen (ook wel Hemmen-A7) in gebruik genomen. In het begin van de 21ste eeuw tenslotte werd het ‘watersportgebonden’ industrieterrein It Ges aangelegd, op de hoek van de gelijknamige vaart en de Houkesloot.
 
Sneek kreeg in deze periode ook een aantal nieuwbouwwijken. In het zuidwesten werd in de jaren zestig de wijk Tinga gebouwd. Ten oosten van de stad kwam onder meer De Domp, waar rond 1970 werd begonnen met de bouw. Hier kwam ook een jachthaven. Vanaf de jaren zestig werd gebouwd aan de wijk Duinterpen, ten zuiden van de stad. Inmiddels zijn Duinterpen II en III ontstaan, in de jaren negentig, en wordt gewerkt aan Duinterpen Duurzaam IV. Het is de volkrijkste wijk van Sneek. In het oosten werd de wijk Stadsfenne gebouwd. Vanaf de jaren negentig werd vooral in het noorden uitgebreid, eerst met de wijk Zwetteplan, later met De Loten I en II. Met de bouw van de wijk Harinxmaland, ten noorden van de Loten, werd in 2010 gestart. De jongste plannen zijn de aanleg van een nieuw meer bij de Houkesloot, de Houkemar met een wooneiland Houkepoort. Om de bestaande en ook de nieuwe wijken te ontsluiten werd sinds 1975 begonnen met de aanleg van een rondweg. In dat jaar was de zuidelijke rondweg gereed, maar pas veel later volgde de Stadsrondweg-Noord. Pas met de voltooiing van het Houkeslootaquaduct (2003) en het Geau-akwadukt (2008) was deze operatie voltooid en had Sneek ook een goede aansluiting met de A7.


Thema's

Nationaal Park De Alde Feanen

In het laagste en natste deel van Friesland, rond Eernewoude, lag in de 17e en 18e eeuw een jachtterrein van de Friese stadhouders die in Leeuwarden resideerden. Het kreeg daarom de naam Princenhof. Het gebied tussen Geeuw, Graft, Lange Sloot en Folkesloot werd in de 18e en 19e eeuw verveend. Tussen de rechthoekige uitgeveende plassen (petgaten) lopen smalle stroken land, de vroegere legakkers/zetwallen of stripen/hagen. Na de vervening groeide sommige plassen dicht, terwijl er door afslag ook enkele meertjes ontstonden. Princenhof, Zonsmeer en Saiterpetten werden in 1934 door It Fryske Gea aangekocht en heetten officieel samen de Oude Venen. In die jaren was het al zowel natuurgebied als recreatiegebied voor zeilers en andere watersporters. Al voor de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) werden in de Oude Venen veel vakantiehuisjes gebouwd, vooral voor welgestelde families in het begin van de 20ste eeuw.

De randen van de Oude Venen werd door boeren uit Eernewoude en andere plaatsen gebruikt als wei- en hooilanden. Ook werden er nog stukken ingepolderd, zoals de Oudegaaster Hooilanden en de Polder Wildlanden pal ten zuiden en westen van het gebied. De inpoldering van de Hege Warren (400 ha) ten zuiden van de grutte Krite in 1939 was de laatste in zijn soort. Na de Tweede Wereldoorlog werd het voor de boeren in dit waterrijke gebied moeilijk om mee te gaan met schaalvergroting en mechanisatie. Tegelijkertijd nam de recreatie een hoge vlucht. Veel boerderijen in dit gebied werden dan ook verkocht en transformeerden tot vakantie- en recreatiewoningen.

De Oude Venen bestaat uit een complex laagveenmoeras, dat wil zeggen uit trilvenen, rietvelden, ruigten, petgaten, veenmosrietlanden en moerasbossen. In het begin van de 21ste eeuw werd de uitzonderlijke waarde officieel gemaakt door de De Alde Feanen als het twintigste en laatste Nationale Park van Nederland uit te roepen. Na een oprichtingsperiode van vier jaar gebeurde dat in april 2006. Het Nationaal Park is vooral voor de vogelstand belangrijk. Hier zijn veel weide- en watervogels, alsmede aalscholvers, kolganzen en brandganzen. Ook het in 1980 gestichte ooievaarsstation It Eibertshiem ligt in het Nationaal Park. Opmerkelijk was de bouw van bungalowpark It Wiid, tegen het centrum van Eernewoude en daarmee ook midden in De Alde Feanen. It Fryske Gea streed tevergeefs tegen de komst van dit park. In Eernewoude werd na 2006 gewerkt aan het Bezoekerscentrum van It Fryske Gea, dat zich nu aan de Kooidyk in hetzelfde pand als het Fries Landbouwmuseum bevindt. Dit was een vroeger activiteitencentrum van het bungalowpark.

Kameleondorp Terhorne

De jeugdboekenschrijver Hotze de Roos (1909-1990) schreef 61 boeken in de reeks De Kameleon. Hierin beleefden de tweelingbroers Hielke en Sietse Klinkhamer met hun boot De Kameleon avonturen in het Friese waterland. Hij werd de best verkopende schrijver van jeugdboeken in Nederland en de teller staat nu op ruim 15 miljoen verkochte exemplaren. Opmerkelijk genoeg won De Roos met zijn populaire boeken nooit een prijs. Dat vonden de kinderen van de openbare basisschool in Terhorne/Terherne ook vreemd en daarom gaven zij hem in 1980 een eigen prijs, een zilveren pen. De serie speelt zich af in het fictieve dorp Lenten. Toen de schoolkinderen hem vroegen of De Kameleon zich misschien in hun eigen omgeving – bij het Sneekermeer, deTerhornster of de Terkaplesterpoelen – afspeelde, antwoordde de schrijver diplomatiek: ‘Het zou in Terherne gespeeld kunnen hebben.’

Dit was voor een aantal inwoners van het dorp het sein om een groep met de naam ‘Vrienden van de Kameleon’ op te richten. Zij vatten het plan op in Terhorne het dorp Lenten na te bouwen. Het duurde een tijdje voor dit idee uitgewerkt was, maar in 1994 werden de eerste plannen gepresenteerd. Drie jaar later werd gestart met de realisatie. In en om een monumentale boerderij verrees het ‘Kameleondorp’, met dorpssmidse Klinkhamer, gemeentehuis met burgemeesterskamer, hotel De Gouden Leeuw, een winkeltje en molen De Woudaap. Met een nagemaakte Kameleonboot kan het eilandje Grootzand worden bezocht. In 2003 kwamen er 75.000 bezoekers op af en enkele jaren later al meer dan 100.000. Daarna liep het bezoekersaantal terug. Na enige problemen werd in 2010 een doorstart gemaakt. De populariteit van het dorp werd verhoogd door de twee speelfilms die cineast Steven de Jong over de Kameleon maakte.

Literatuur

M. Bakker, Toponymy fan Akkrum en Nes. Leeuwarden, 1982.

W. Berga et al., Mei groetnis fan de twilling : 75 jier Doarpsbelang Toppenhuzen – Twellegea. Oppenhuizen, 1994.

A. Bosma et al., Sibrandabuorren. Sijbrandaburen, 1994.

J. Brouwer, Paad troch Grou. Grouw, 2008.

Y. Damsma, Fan terp nei Terprâne: Jirnsum. Irnsum, 1993.

W. Dooper, Sneek in de 20ste eeuw. Sneek, 2006.

K.F. Gildemacher, Friese meren = Fryske marren. Leeuwarden, 2009.

K.F. Gildemachter, Wêr is it lân sa wiid: Wijmbritseradeel: wat bleef en veranderde. Leeuwarden, 2010.

H. Hettema, Gids Nationaal park De Alde Feanen guide. Leeuwarden, 2009.

T. Hoekema, S.A. Schoustra’s topnimesamling fan Grou en omkriten (1978). Grouw, 2002.

K. Jansma, Dorp aan de overkant: zomerhuizen in de Alde Feanen. Leeuwarden, 2004.

W.H. Keikes, Het geliefde Grouw. Alphen aan de Rijn, 1988.

H. Koppen, Sneek: wandelen door de geschiedenis van een waterstad. Amersfoort, 2008.

H. Looijenga, Tersoal, dorp in de Legeaen. Terzool, 1988.

D.J. van der Meer, Friens en de Van Sytzema’s. Alphen aan de Rijn, 1994.

P. van der Meeren, Overdag om de eer: Sneekweek 75 keer Sneek, 2010.

J.A. Mol et al., Prekadastrale atlas fan Fryslân: de pleatsen fan 1700 en 1640 neffens de floreen- en stimkohieren; Dl. 6: Raarderhim en Utingeradiel. Leeuwarden, 1993.

J.A. Mol et al., Prekadastrale atlas fan Fryslân: de pleatsen fan 1700 en 1640 neffens de floreen- en stimkohieren; Dl. 11: Wymbritseradiel noard en Snits. Leeuwarden, 2000.

M.J.L.Th. Niekus en M.A. Huisman, Een huisterpje uit de Romeinse Tijd in het veen-kleigebied: een archelogische opgraving in het tracé van de Stadsrondweg Oost te Sneek, gemeente Sneek. Groningen, 2002.

E. van der Noord, Meer dan hout & ijzer: bedrijvigheid in Grouw 1880-1960. Grouw, 2012.

H. Popma, Grou 2000: in momintopname fan karakteristyk Grou. Grouw, 2000.

S. Rintjema, De Alde Feanen: schets van een laagveenmoeras. Leeuwarden, 2001.

M. Schroor, Sneek, van veenterp tot waterpoortstad. Leeuwarden, 2011.

Stichting Sportreal Akkrum, Akkrum: bruisend watersportdorp in midden Friesland. Akkrum, 1987.

R.A. Toering en D. Franke, Earnewâld fan doe nei no. Oosterend, 1993.

R.A. Toering, Nammekunde Earnewâld en omkriten. De Wilgen, 2008.

J.H.P. van der Vaart et al., Kadastrale atlas fan Fryslân 1832; Dl. 11: Wymbritseradiel-noard en Snits : de kadastrale gemeenten Nieuwland, Scharnegoutum en Sneek. Leeuwarden, 2000.

J.H.P. van der Vaart, Kadastrale atlas fan Fryslân 1832; Dl. 6: Raarderhim en Utingeradiel : de kadastrale gemeenten Rauwerd, Akkrum, Oldeboorn en Terhorne. Leeuwarden, 2003.

H. Vandersmissen, Die scheep is moet varen: historie en traditie rond de Wijde Ee. Oudega, 2009.

A. Vreeken, Veenterpen rond Sneek. Friezen tussen klei en veen in de Romeinse tijd. Abcoude, 2005.

S. de Vries-Soeting et al., Poppenwier : moat ik dy ferlitte, ferjitte doch ik dy net. Poppingawier, 1994.

S. Wijbenga en J. de Jong, De Streek fan Toppenhuzen en Twellingea bylâns. Oppenhuizen/Uitwellingerga, 1984.

W. Winters, A krom, slordig reuzenwerk? Coopersburg, Welgelegen, Leppehiem. Leeuwarden, 1998 (over Akkrum).

Organisaties en Links

www.boanrsterhim.nl

 www.gemeentesudwestfryslan.nl

 www.t-diel.nl (gemeente Tietjerksteradeel)

 www.vhsneek.nl (Vereniging Historisch Sneek)

 www.irnsum.nl (geschiedenis dorp Irnsum)

 www.sneekweek.nl

 www.offingawier.com

 www.topentwelonline.nl (Oppenhuizen en Uitwellingerga)

 www.terhorne.nu

 www.kameleonterherne.nl

 www.tersoal.com

 www.poppenwier.com (Poppingawier)

 www.raerd.com

 www.akkrum.net

 www.jirnsum.com (Irnsum)

 www.grouaktief.nl

 www.degrouster.nl

 www.earnewald.nl = www.eernewoude.nl

 www.np-aldefeanen.nl

 www.itfryskegea.nl