Foto's

 (Klik op een foto om te vergroten)
Boerderij ten noorden van Ulrum
Singel 1950
van Asperen Eendenkooi
Marktstraat 1940
kolk en wierde van Ezinge
Hendrik de Cockstraat 1925
Weegbrughuisje, 1939
zicht op Marktstraat
Noorderstraat 1925
zicht op Ezinge
Photos provided by Panoramio. Photos are under the copyright of their owners.

Introductie

Auteur: Ben Westerink 

Het Lauwerszeegebied ligt in het noordwesten van de provincie Groningen; het Kollumerland in het noordoosten van de provincie Friesland.  Het deelgebied bestaat uit een drietal afzonderlijke gebieden met elk een eigen geschiedenis en landschapstype.

* Het zuidelijk deel omvat Oost-Kollum, het oostelijke deel van de gemeente Kollumerland.  Dit gebied (waarin Kollum en Burum de belangrijkste woonkernen zijn) is onderdeel van het wierden- of terpenlandschap.

* Het oostelijke deel omvat het landschap ten zuiden van de monding van het Reitdiep. Het bestaat uit het Ruigezand en de Nieuwe Ruigezandsterpolder, waarin het streekdorp Lauwerzijl is gelegen. De grens van het deelgebied loopt overigens dwars door de Oude Ruigezandsterpolder. Landschappelijk behoort dit gebied tot de jonge zeekleipolders.

* Het grootste deel bestaat uit de ingepolderde voormalige Lauwerszee. Het gebied bestaat uit begroeide voormalige kwelders met veel open water. Hier vinden we het natuurgebied en nationaal park het Lauwersmeer. De overige delen van de ingepolderde Lauwerszee zijn ingericht voor de landbouw, als recreatieterrein, als militair oefenterrein of hebben een woonfunctie.


Kenmerken en Bijzonderheden

  • Karakteristiek in het landschap van Oost-Kollum zijn dijken en oude dijktracés met doorbraakkolken (langs de Hesseweg bij Wielzicht en in de oude dijk bij Munnekezijl). Langs oude dijken liggen de dorpen Kollumerpomp, Warfstermolen en Munnekezijl.
  • Langs de dijken vinden we oude zijldorpen (Kollumerpomp, Munnekezijl).
  • In de Vroege Middeleeuwen ontstond op de onbedijkte kwelders het dorp Burum. In Oost-Kollum komen op diverse plaatsen kleine onbehuisde terpen voor.
  • In Oost-Kollum is de oorspronkelijke onregelmatige blokvormige verkaveling (herkenbaar aan kromme sloten en wegen en restanten van oude geulen) goed bewaard gebleven.
  • Het dorp Kollum ligt op de overgang naar het landschap van de Zuidelijke Friese Wouden. De kern van het dorp heeft een middeleeuwse structuur behouden. Deze is ontstaan op de kruising van een waterloop en de oudste zeedijk. Kollum heeft een beschermd dorpsgezicht.
  • Het Ruigezand en de Ruigezandsterpolder bestaan uit een open polderlandschap met transparante zichtlijnen en monumentale boerderijen. Opvallend zijn de twee Teenstra boerderijen. Het zijn grote kop-hals-romp boerderijen met een dwars voorhuis, gracht en dubbele houtsingel. Langs de Stadsweg nabij het zijldorpje Lauwerzijl bevinden zich een vijftal "Stadsboerderijen”.
  • Het Nationaal park Lauwersmeer wordt in toenemende mate ontdekt door natuurliefhebbers en watersporters.
Lauwerszee (http://www.toonbeeldbank.nl)
www.toonbeeldbank.nl/ Frans de Vries

Landschapsopbouw

Het landschap van Oost-Kollum is onderdeel van het terpenlandschap en vertoont nog diverse kenmerken van het oorspronkelijke getijdenlandschap. De waterlopen en kromme sloten zijn gerelateerd aan de kreken en geulen die destijds het kwelderland doorsneden. Het landschap kenmerkt zich door een onregelmatige blokverkaveling. Het gebied moet omstreeks de 8e eeuw, nog vóór de bedijking, in cultuur genomen zijn. We vinden er relatief weinig grote terpen. Burum is een goed ontwikkelde dorpsterp die vermoedelijk uit de 8e eeuw dateert. Verspreid in het landschap liggen enkele kleine onbehuisde terpen. Vanaf de 13e eeuw werd het gebied ingepolderd. Het gebied is rijk aan dijken en oude dijktracés met enkele doorbraakkolken (langs de Soensterdijk en Nieuwe Zee- of Buitendijk). Langs oude dijken liggen de streekdorpen Kollumerpomp, Warfstermolen en het zijldorp Munnekezijl. Een overzicht van de bedijking is afgebeeld in Figuur 3.

Het open landschap van Oost-Kollum wordt overigens sterk overschaduwd door imposante schotelantennes van het satellietcommunicatiestation " It Greate Ear” die ten noorden van Burum staan opgesteld.

Een uitzondering in het landschap van Oost-Kollum vormt Kollum. Dit dorp ligt strategisch op de rand van een pleistocene zandplaat in een overgangsgebied tussen het klei, veen en zand. Het landschap ten zuidoosten van Kollum maakt deel uit van de Zuidelijke Friese Wouden. Van oudsher kent Kollum verbindingen met zowel het kwelderlandschap als het zand- en veengebied. De eerste zeedijk rondom de Lauwerszee werd over Kollum gelegd. De Voorstraat in Kollum is de voortzetting van deze oude dijk, thans de Hesseweg. De Voorstraat kruist de Zijlsterried. Deze kruisstructuur van weg en gegraven waterloop is in de Middeleeuwen ontstaan en nog goed herkenbaar in het centrum van het dorp.

Aan de zuidzijde van de monding van het Reitdiep ligt het Ruigezand. Dit gebied is onderdeel van het dijkenlandschap. Het bestaat uit aanwas- en zeeboezemvlakten van de Lauwerszee die in de 18e en 19e eeuw werden ingepolderd. Het is een grootschalig verkaveld akkerbouwgebied met verspreid liggende monumentale boerderijen. In het akkerland is de stroomdraad van een tweetal voormalige wadgeulen bewaard gebleven. De bepalende waterloop in het Ruigezand is het Munnekezijlsterried. Bij een voormalige zijl in deze gegraven benedenloop van de Lauwers ontstond het dorpje Lauwerzijl.

Het grootste deel van dit deelgebied wordt gevormd door het bedijkte Lauwerszee. De wadplaten kwamen na de inpoldering gedeeltelijke droog te liggen en kregen verschillende bestemmingen: militair oefenterrein, recreatie en natuurgebied (thans Nationaal Park). Het grootste deel is open water: het Lauwersmeer. Het meer speelt een belangrijke functie als boezemgebied bij de afwatering van Groningen en Friesland. Het Lauwersmeer is onderdeel van het Unesco Werelderfgoedgebied Waddenzee.

Het gebied Oost-Kollum is onderdeel van de Friese gemeente  Kollumerland. Het Ruigezand maakt thans deel uit van de Groninger gemeente Grootegast. Tot 1990 behoorde het tot het grondgebied van de voormalige gemeente Oldehove.


Landschapsgeschiedenis

Geologie

De ondergrond van het deelgebied maakt deel uit van het Drents-Friese keileemplateau. Het werd gevormd tijdens de twee laatste ijstijden (Saalien en Weichselien).  Tijdens het Weichselien viel een groot deel van de huidige Noordzee droog. Er heerste toen een toendraklimaat. De ondergrond van het gebied werd in deze periode  bedekt met een metersdikke laag dekzand. Toen circa 10.000 v. Chr. de ijskappen begonnen te smelten, steeg de zeespiegel. Tot omstreeks 7.000 v. Chr. moet Engeland te voet bereikbaar zijn geweest. Rond 6000 v. Chr. bereikte de Noordzee de huidige kustlijn. Het deelgebied begon geleidelijk te vernatten en er kwam veengroei op gang. Deze veenontwikkeling was indirect het gevolg van de zeespiegelstijging. De Lauwers werd in deze periode een veenriviertje dat Drents-Fries water naar de Noordzee afvoerde.

Doordat de zeespiegel bleef stijgen, werd de veenvorming aan de zeezijde door het zoute water belemmerd, terwijl het veenmoeras zich landinwaarts steeds verder uitbreidde. Vanaf circa 5000 v. Chr. beginnen zich zand en slikplaten langs de kust te vormen. Door de stijgende zeespiegel verdwenen deze afzettingen steeds weer in zee. Vanaf circa 2000 v. Chr. is de stijging van de zeespiegel zodanig afgenomen dat de maritieme afzettingen niet meer permanent worden overspoeld. Van groot belang is het feit dat inmiddels de Waddeneilanden waren ontstaan. In de luwte van deze eilanden kunnen slibdeeltjes optimaal bezinken. Als de slikplaten droogvallen spreekt men van kwelders. Vanaf circa 1000 v. Chr. hebben de kwelders zich sterk landinwaarts uitgebreid en werden grote delen van het venige achterland er mee bedekt.

Figuur 1. De maximale uitbreiding van de Lauwerszee kort voor de bedijking.

 Figuur 1. De maximale uitbreiding van de Lauwerszee kort voor de bedijking

Figuur 2. De eerste bedijking van de Lauwerszee. De dijken zijn met rode lijnen aangegeven.
Figuur 2. De eerste bedijking van de Lauwerszee. De dijken zijn met rode lijnen aangegeven.

Vroegste bewoning

De vroegste bewoning moeten we zoeken op de pleistocene ondergrond van het deelgebied. In de aangrenzende Friese Wouden heeft de prehistorische mens diverse sporen achtergelaten. Zowel uit het midden-paleoliticum (de periode waarin hier Neanderthalers leefden), het laat paleoliticum, het mesoliticum alsmede het neoliticum zijn daar vele vondsten gedaan. Doordat in het hier beschreven gebied de zand- en keileemondergrond met een dikke laag zeeklei is bedekt, zijn vondsten uit deze perioden zeldzaam. In de omgeving van Kollum komt zandgrond aan het oppervlak; hier is de kans op bewoningssporen uit de steentijd hoger.

Middeleeuwen (800-1500)

De vorming van de Lauwerszee

Een serie inbraken vanuit de monding van de rivier de Lauwers heeft in de Vroege Middeleeuwen (600-800) geleid tot de vorming van de Lauwerszee. Voor het ontstaan van de Lauwerszee zijn een drietal oorzaken aan te wijzen:
 
a.    Het verleggen van de wadgeulen in de Waddenzee. Omstreeks het begin van de jaartelling vormde zich een nieuwe zeeverbinding tussen het Westgat (westelijk van Schiermonnikoog) en de hoofdgeul van het Lauwerszeesysteem. Deze nieuwe verbinding kennen we nu als de Zoutkamperlaag. Het verleggen van deze hoofdgeulen was een geleidelijk proces. Sommige onderzoekers denken dat het opschuiven van de Waddeneilanden in oostelijke richting de oorzaak was van het ontstaan van dit nieuwe geulensysteem.
b.    Inklinking en bodemdaling van de klei-op-veengebieden en de aangrenzende veengronden. Deze bodemdaling was het gevolg van menselijke activiteiten. Ontginning van veengrond leidt tot inklinking en oxidatie en waardoor de veenlaag door vertering volledig kan verdwijnen.  Turfgraven en selnering (zoutwinning) heeft vermoedelijk ook tot de bodemdaling bijgedragen. Door de daling van het maaiveld kregen deze gronden een hoger bergend vermogen en had de zee gemakkelijk toegang.  
c.    Incidentele grote stormvloeden.

De vorming van de Lauwerszee was een geleidelijk proces. De verruiming van de monding van de Lauwers begon aan de Friese zijde (omgeving Anjum) al rond het begin van de jaartelling. Aanvankelijk was de invloed van het nieuwe geulensysteem bescheiden. Onder relatief rustige omstandigheden werden zware kleien afgezet, in de vroege middeleeuwen gevolgd door lichte kleien met zandige bandjes die van wat meer dynamiek getuigen. De kwelderwallen groeiden in hoogte en stevigheid zodat vanaf de 7e eeuw de omgeving van Anjum bewoonbaar werd. Aan de Friese zijde heeft de Lauwerszee-inbraak dus plaatselijk een gunstige effect gehad op de ontwikkeling van het kleilandschap.

De grootschalige overstromingen waarbij ook de veengronden werden aangetast, hebben vermoedelijk vanaf circa 600 na Chr. plaatsgevonden. Als gevolg van deze overstromingen  werd op het overspoelde veen een kleidek afgezet.  In het Zuidelijk Westerkwartier werden in 2001, nabij Stroobos en Gaarkeuken, onder de Lauwerszee-afzetting veensloten aangetroffen die parallel liggen aan de kavelrichting van de latere veenontginningen. Deze sloten dateren mogelijk uit de 7e eeuw en kunnen onderdeel zijn van een grootschalige veenontginning die een fatale bodemdaling heeft veroorzaakt.

De uitbreiding van de Lauwerszee is nog eeuwenlang doorgegaan. Het verband tussen ontginning en landverlies werd door de bevolking niet altijd ingezien. In de 11e en 12e eeuw werd aan de  Friese kant van de Lauwerszee nog op grote schaal veen onder de klei vergraven ten behoeve van de zoutproductie. Zoutwinning of selnering vormde immers een belangrijke bron van inkomsten voor de middeleeuwers, maar resulteerde tevens in een bodemdaling waardoor de Lauwerszee zich nog verder kon uitbreiden. De legendarische in de golven verdwenen Esonstad is vermoedelijk een verdronken terpdorp van zoutgravers geweest. Langs de oevers van de Lauwerszee waren nog in de vorige eeuw de rechthoekige omtrekken van uitgegraven kuilen zichtbaar.

Vanaf de 11e of 12e eeuw werd de Lauwerszee door een gebiedsomvattende dijk omgeven en werd de Lauwerszee beteugeld. De totale omvang van de Lauwerszee-inbraak en de eerste bedijkingen zijn afgebeeld Figuur 1 en 2.  Nadat de zeedijk was gelegd, brak er  een periode van landwinning aan. Door de gestage aanvoer van slib begonnen zich in het verspoelde gebied nieuwe kwelders te vormen. Vanuit de zeedijk werden deze nieuwe gronden binnengedijkt. Zo werd het verloren land geleidelijk weer terugveroverd. De landwinning kwam vooral op gang toen in 1240 bij Gerkesklooster het Cisterciënzer het klooster Jeruzalem werd gesticht. Het klooster bezat omvangrijke landerijen, waaronder het voorwerk Hilmahuizen en parochierechten te Burum, Visvliet en Lutjegast.

De ontwikkeling van Oost-Kollumerland

Oost-Kollumerland, het landschap ten zuiden van de Lauwersmeer, behoort grotendeels tot het terpenlandschap en vertoont nog diverse kenmerken van het oorspronkelijke getijdenlandschap. De waterlopen en sloten liggen in een onregelmatige blokverkaveling die herinnert aan de voormalige kwelders.  Het gebied bestaat uit zware (knik)klei en is voornamelijk als grasland in gebruik. De onregelmatige blokverkaveling vertoont sterke overeenkomsten met die van Middag-Humsterland. Op veel plaatsen is de oorspronkelijke verkaveling hier zelfs beter bewaard gebleven.

Oost-Kollumerland is vermoedelijk in de Vroege Middeleeuwen (6e-8e eeuw) in cultuur genomen. We vinden er weinig grote terpen. Burum is een goed ontwikkelde dorpsterp dat uit een drietal terpen op een kwelderwal is ontstaan.  Het dorp maakt deel uit van de laatste generatie terpen en dateert vermoedelijk uit de 8e eeuw. Ten noordoosten van Kollum ligt een zwerm van tenminste 5 onbehuisde kleine terpen die wel als de "Kollumer terpen”  worden aangeduid. Ook Gerkesklooster (Wigerathorp) en Kollumeroudzijl worden tot de terpdorpen gerekend.

Kollum is vermoedelijk een secundaire vestiging vanuit de Kollumerterpen. De geschiedenis van Kollum gaat terug tot ongeveer 750 na Chr. Het dorp Colheim, later ook wel Kollumerterp geheten, ontstond op de rand van een pleistocene zandplaat die onderdeel is van de Friese Wouden. Het dorp lag op een gunstige locatie: aan de noordkant lag het kleigebied en aan de zuidzijde begonnen de uitgestrekte venen.  Via een wadgeul (het Dwarsried) had Kollum  toegang tot de Lauwerszee. Tussen de 11e en 13e eeuw werden de kleigronden ten noorden van Kollum ingedijkt en de veengronden ten zuiden van het dorp in cultuur gebracht. Kollum kreeg daardoor een centrumfunctie en groeide uit tot de hoofdplaats van de gemeente Kollumerland.       

Ergens in de 11e of 12e eeuw moet de eerste zeedijk in Oost-Kollumerland zijn gelegd. Met deze dijk werd het westelijk en zuidelijk deel van Oost-Kollumerland bedijkt. De dijk liep van Gerkesklooster via de huidige Hesseweg en Oosterboereweg over Kollum en vervolgens in noordelijke richting waar naar de bedijking van het Dokkumer Grootdiep.  De forse knik in de Hesseweg en de aldaar aanwezige kolk wijzen op een middeleeuwse doorbraak. De dijk vormt één geheel met de oudste dijk van het Zuidelijk Westerkwartier (de Roder).

Het gebied rondom Burum is ergens in de 14e eeuw ingepolderd. Sommige bronnen noemen het jaartal 1315 of 1325; Schroor houdt het op 1420. De dijk die toen werd gelegd is deels bewaard gebleven als Soensterdijk. Langs deze dijk liggen Kollumerpomp en Warfstermolen. Het zijn bescheiden streekdorpen die ontstonden bij de bij uitwateringssluizen die hier ooit in de in de zeedijk hebben gelegen. In de benaming pomp in Kollumerpomp herkennen we nog de zijlfunctie.

De dijk langs Kollumerpomp en Warfstermolen werd in 1443 doorgetrokken met een dijk die naar de Lauwers werd gelegd. Deze dijk is goed bewaard gebleven als de Oude Borchweg. Waar de dijk de Lauwers passeerde werd in 1476 op initiatief van het Gerkesklooster een uitwateringssluis gelegd: de Munnekezijl. Beide dijken werden slaperdijk toen in 1529 het Nieuwkruisland werd ingedijkt. Daarmee was de bedijking van Oost-Kollum voltooid. Figuur 3 geeft een overzicht van de bedijkingen.

De monding van het Reitdiep

De vorming van de Lauwerszee had ook grote gevolgen voor de benedenloop van de Hunze. Aanvankelijk stroomde de Hunze nabij Eenrum in de Waddenzee. Toen de Lauwerszee ontstond maakte één van de zijgeulen nabij Eenrum contact met de Hunze. De rivier verlegde vervolgens haar bedding naar het westen en ging uitwateren op de Lauwerszee. Door deze nieuwe loop van de Hunze werd het Humsterland gescheiden van het eiland de Marne. De oude Hunzemonding nabij Eenrum  slibde vervolgens dicht. Deze nieuwe verbinding van de Hunze kennen we nu als de westelijke tak van het Reitdiep. De benamingen Reitdiep en Hunze worden dikwijls door elkaar gebruikt. In de loop der eeuwen kreeg de benaming Reitdiep de overhand.

Figuur 3. De inpolderingen van de Lauwerszee.
Figuur 3. De inpolderingen van de Lauwerszee

Nieuwe tijd (1500-1800)

Het Ruigezand

In de loop der eeuwen werden grote delen van de Lauwerszee ingepolderd. In 1660 werd de Ruigewaard ingedijkt en was de Waardsterpolder ontstaan. Ten zuiden van de monding van het Reitdiep resteerde nog een uitge¬strekt kweldergebied: het Ruigezand. Door de aanwonende boeren (in het zuiden de Ruigewaard en in het oosten het Humsterland) werd de aangroei van het Ruigezand met belangstelling gadegeslagen. Ook de stad Groningen maakte aanspraken op dit nieuwe land. Doordat de kwelders als eiland opslibden was het recht van aanwas hier niet toepasbaar. In 1461 waren de stad en boeren van Humsterland al een verde¬ling van de kwelder¬gronden overeengeko¬men.  De stad ver¬huurde de buitendijk¬se gronden als "onzeker land” onder de voor¬waarde dat de pachter er een woonhuis stichtte en zomerdijken aangelegde. Deze aanpak bleek succesvol en resulteerde in de aanleg van een tweetal polders. In 1665 liet Onne van Alberda een droogge¬vallen stuk kwelder ten noor¬den van de Olde Ryte omkaden. Hij bouwde er twee huizen met schuren. In 1757 werd dit stuk kwelder definitief be¬dijkt. Dit polder¬tje kreeg de bena¬ming het Oude Ruige¬zand en was 44 ha groot. Een tweede poldertje was lag ten zuidwesten van de Olde Ryte. Hier had de stad Groningen in de 18e eeuw een eiland omkaad. Het werd de Stadspolle genoemd. De boerde¬rijplaats heeft tot op van¬daag de naam de "De Pol"  behouden.

Doordat de monding van de Lauwers begon dicht te slibben werd er in 1754 vanuit Munnekezijl een vervangende waterloop - het Munnekezijlsterriet  - door de buitendijkse kwelders gegraven. In het Riet werd midden in het kwelderland een uitwateringssluis gelegd. Deze zijl werd de Lauwerzijl genoemd en bleef in functie totdat in 1877 de nieuwe zeedijk naar Zoutkamp werd gelegd.

De bedijking van het resterende kwelderland van het Ruigezand werd serieus ter hand genomen met de komst van de Fries Marten Aedsges die later de familienaam Teenstra aannam. In 1793 kocht Teen¬stra voor zijn zonen Douwe en Aedsges het al eerder ge-noemde pol¬dertje in het Oude Ruigezand op. Het bestond uit twee omkade boerderijen ("de Oude Plaatsen") met drinkdobben. De Teenstra's vatten het zeker voor die tijd ambitieuze plan op om als particulier het resterende Ruigezand in te polderen. Dat betrof liefst 368 hectare kwel¬dergrond.

De Olde Ryte is nog herkenbaar in het landschap  als een brede kronkelende sloot. Het is de restgeul van de oude inbraakgeul die ooit aan de westzijde om de keileemrug van Noordhorn en Zuidhorn spoelde. Tot voor kort vormde de waterloop nog de gemeentegrens tussen de gemeenten Grijpskerk en Oldehove.


Moderne tijd (1800-heden)

De Nieuwe Ruigezandsterpolder

De volgende inpolderingen vond plaats in 1877 toen de zeedijk werd gelegd waarmee het Reitdiep werd afgesloten. Hierbij ontstond de Nieu¬we Ruige¬zandsterpolder. Door-dat de stad Groningen van oudsher grond bezat in de Oude Ruigezand¬sterpol¬der (de Stadspolle) werd zij mede-eigenaar van de nieuwe polder. De stad liet er zeven boerde-rijen bou¬wen, vijf aan de Stads¬weg en twee aan de Nit¬tersweg.  Omdat op de stadsboerderijen veel vraag was naar landarbeiders stelde de stad Groningen goedkope grond ter beschikking om woningbouw te stimuleren. Bij de nieuwe brug over de (inmiddels vervallen) Lauwerzijl van 1754 werd in 1879 het eerste huis gebouwd. Dit huis was tevens winkel, café en doorrit met bijgebouwen. Dit was het begin van het streekdorpje Lau¬wer¬zijl.

Tijdens de inpoldering van het Nieuwe Ruigezand werd het Munnike¬zijl¬ster¬riet met Zout¬kamp verbonden. Het Riet kreeg met de Friese Zijlen een eigen sluis in de afsluitdijk van het Reit¬diep, zodat het zelf zijn water¬stand kon regelen. Een groot deel van het water is immers afkomstig uit Friesland.

Omdat Friesland aanspraak maakte op het westelijk deel van de ingedijkte polder, was een nieuwe provinciegrens noodzakelijk. In het bedijkte kwelderland werd een kaarsrechte grens geraaid op de toren van Vierhuizen en van grenspalen voorzien.

De afdamming van de Lauwerszee

Al in 1600 maakte men plannen om de Lauwerszee volledig af te dammen. Deze plannen strookten echter niet met de belangen van de scheepvaart. Toen de Kerstvloed van 1717 honderden slachtoffers maakte vormde deze ramp de directe aanleiding om het Dokkumerdiep af te sluiten. Zo ontstonden de Dokkumer Nieuwe Zijlen.

Tussen 1845 en 1960 werden zo’n 25 plannen voor de inpoldering van de Lauwerszee voorgesteld. Geen van deze plannen werd echter gerealiseerd. Opnieuw was een stormramp nodig om tot actie over te gaan. De watersnood in de nacht van 31 januari op 1 februari 1953 gaf de doorslag bij de besluitvorming.  Er lagen twee opties ter tafel: de zeedijken langs de Lauwerszee over een afstand van 32 km op Deltahoogte brengen of de aanleg van een 13 km lange afsluitdijk. De regering koos aanvankelijk voor de goedkoopste oplossing: de bestaande dijken verhogen. Dit was echter niet naar de zin van de Friezen. "Lauwerssé moat ticht” stond op de posters die op vele ramen aan de Friese kant waren te lezen. De garnalenvissers uit Zoutkamp die in de Lauwerszee op garnalen visten,  waren echter tegen de afsluiting. Ook de natuurbeschermers vonden de afsluiting geen goed idee. Met de bedijking zou één van de laatste inhammen van de Waddenzee vol natuurlijke dynamiek verdwijnen. De regering zwichtte uiteindelijk voor de druk van de Friezen en in 1960 viel het Besluit tot Droogmaking van de Lauwerszee.

In 1969 werd de Lauwerszee door middel van een dijk afgesloten van de Waddenzee. In de 13 kilometer lange afsluitdijk werden spuisluizen en een schutsluis aangelegd. Het spuisluizencomplex – de R.J. Cleveringsluizen - bestaat uit drie afzonderlijke bouwwerken met elk vier spuikanalen. De spuisluizen zorgen ervoor dat het water van de Friese boezem en de Electraboezem bij eb op de Waddenzee kan worden geloosd. Bij de schutsluis werd een haven aangelegd. Hier ontwikkelde zich het dorp Lauwersoog. De garnalenvloot van Zoutkamp verplaatste zich noodgedwongen naar de haven van Lauwersoog.

Het ingedijkte gebied (ruim 9000 hectare) bestond deels uit water en deels uit kwelderland. Het open water kreeg een constant waterpeil van 1 meter – NAP waardoor het grootste deel van de  kwelders en zandplaten permanent droogviel. Ongeveer 2000 hectare bleef open water en vormde het Lauwersmeer.  De Rijksdienst IJsselmeerplolders heeft samen met Rijkswaterstaat het nieuwe gebied ingericht.  

Langs de oude kustlijn lagen de hoogste en vruchtbaarste kwelders; dit gebied werd voor de landbouw ingericht. Het oostelijke gedeelte van de Lauwersoog staat bekend als de Marnewaard en werd in de jaren 1980 tot militair oefenterrein verklaard. Hier verrees de Willem Lodewijk van Nassaukazerne. Eind jaren 1990 werd in de Marnewaard Marnehuizen aangelegd, het grootste oefendorp van West-Europa waar legers uit verschillende landen guerrillatechnieken voor de stadsoorlog kunnen oefenen.
Nabij Lauwersoog werd het vakantiedorp Robbenoort aangelegd, gevolgd door het bungalowpark Suyderoogh. Aan westzijde van het meer is bij het dorp Oostmahorn in de jaren 2000 het in historische stijl opgetrokken vakantiewoningendorp Esonstad gebouwd.
Het grootste deel van het Lauwersmeer - circa 6000 hectare - kreeg de bestemming natuurgebied.

Actuele vraagstukken

Het Lauwersmeer als natuurgebied

Na de afsluiting van de Lauwerszee vielen de hoogste wadbodems droog. In de eerste jaren zijn grote delen hiervan vrijwel aan hun lot over gelaten, zodat er zich veel natuur ontwikkelde. Door de voortdurende instroom van Fries en Gronings binnenwater is het gebied snel verzoet. Het midden en oosten van het Lauwersmeergebied werd als natuur bestemd. Op 12 November 2003 kreeg dit gebied de kwalificatie Nationaal Park Lauwersmeer.

Westelijk van de autoweg naar Lauwersoog ontstond rond het Nieuwe Robbengat een groot recreatiegebied. Hier werd op grote schaal loofbos en plaatselijk naaldbos aangeplant. Rondom het Lauwersmeer wordt een gebied van ongeveer 2000 hectare kort gehouden door Schotse hooglanders en Koninkpaarden. Plaatselijk ontwikkelt zich een vegetatie van kalkrijke vochtige met zeldzaam soorten die voorkomen in vochtige duinvalleien zoals parnassia, bitterling, rondbladig wintergroen en diverse orchideeën. Daarnaast is het Lauwersmeer is een belangrijk vogelgebied, waar veel watervogels leven, zoals lepelaars, grutto's en aalscholvers. In het najaar komen er wilde zwanen en brandganzen. Het gebied is een toplocatie voor vogelaars omdat er vele bijzondere vogelsoorten gezien kunnen worden. Belangrijke kijkgebieden (met vogelkijkhutten) zijn de Ezumakeeg aan de Friese Kant van het Lauwersmeer. Aan de Groninger zijde is het Jaap Deensgat, met een uitkijkbult en een vogelkijkhut, en het Oude Robbengat. Bij noordwesterstormen in het najaar kijken vogelaars vaak vanaf de sluizen naar zeevogels.

Het natuurgebied Lauwersmeer wordt beheerd door Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten. Het  gebied wordt in toenemende mate ontdekt door natuurliefhebbers en watersporters.


Thema's

De Teenstra’s

De Fries Marten Aedsges Teenstra vestigde zich in 1776 op Castor onder Zuurdijk. Hij kocht het oostelijke deel van de uiter¬dijkse landen gelegen langs de noordkant het Reitdiep. Hij bood 21.¬550 gulden voor een boerderij met vrijwel uit¬sluitend buiten¬dijks land en kwelder. De Zuurdijk¬se gegadigden konden hun ogen niet geloven. Aanvanke-lijk ging het niet best met de Fries. Zijn uiterdijkse landen liepen onder zodat de oogst mislukte. Tot twee maal toe verloor hij zijn veestapel aan de veepest. Een derde keer zou fataal zijn maar Marten Aeds¬ges liet toen zijn nieuwe vee¬stapel inenten. Om niet alles op één kaart te zetten liet hij een deel van zijn beste gras¬land scheu¬ren, een zeer onge¬wone stap in die tijd. Toen hij naast de gebruike¬lijke granen ook nog kool¬zaad ging ver¬bouwen ¬vielen de monden van de colle¬ga boeren ander¬maal open van verba¬zing. Marten Aedsges voerde vervolgens nog andere "nieu¬wighe¬den" in zoals rijen¬teelt, wisselbouw en onkruid wie¬den. ¬Omdat hij had bemerkt dat een lage grondwaterstand gunstig was voor de akkerbouw, stelde hij aan de inge¬landen van Zuurdijk voor om een duiker in de dijk aan te brengen zodat de water¬stand kon worden geregeld. Deze voelden daar echter niets voor. De eigen¬zin¬nige Fries legde vervol¬gens op eigen kosten de duiker aan. De opbrengsten van Teenstra stegen gestaag en daarmee zijn aanzien. In 1805 werd de duiker door de polder overgeno¬men en werd de verlaging van de waterstand algemeen doorge¬voerd.

De meest tot de verbeelding sprekende daad van Marten Aedsges was echter wel de inpoldering van het Ruigezand. In 1793 kocht hij voor bijna een halve ton de oostelijke helft van de Ruige¬zands¬ter kwelder. Samen met zijn zoons Douwe en Aedsges heeft hij de kwelder binnengedijkt. Het was een onder¬neming van ongekende omvang. De dijk langs het Reitdiep kreeg een lengte van 7 km en een hoogte van 4.5 meter. Veertig paarden en tientallen arbeiders waren in de weer. De kosten van de dijk liepen op tot boven een ton. De Oude Ryte of (het Oude Riet) deelde de polder in tweeën. Deze wadgeul ging een rol spelen bij de afwatering en in de dijk werd ter plaat¬se een pomp gelegd. De beide broers bouwden in de nieuwe polder (1796 en 1798) elk een monumentale boerderij. Het waren grote kop-hals-romp boerderijen waarvan het voorhuis werd opgetrokken in de vorm van een fors dwarshuis. Deze nieuwe bouwstijl werd spoedig nagevolgd. De om¬grachte Teenstra-boerderijen (Teenstraweg 7 en 9) hebben nog altijd een bijzondere uitstraling in het land¬schap van het Ruigezand.

Door hun vooruitstrevende ideeën stonden de Teenstra's model voor de moderne boer.

Literatuur

M. Schroor, De wereld van het Friese landschap. Wolters-Noordhoff, 1993

M. Schroor, J. Meijering, Golden Raand. Landschappen van Groningen. Meester en de Jonge, Lochem, 2007

O. Brinkkemper e.a., De Mieden. Een landschap van de Noordelijke Friese Wouden. Matrijs, Utrecht, 2009

A. Haartsen, Ontgonnen Verleden, Regiobeschrijvingen provincie Friesland. Directie Kennis, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, 2009

D.A. Gerrets, Op de grens van land en water. Barkhuis, Groningen University Library, 2010

H.A. Groenendijk, P. Vos, Stroobos en Gaarkeuken: sleutelsites middeleeuwse veenontginning in het Westerkwartier (Gr). Paleoactueel 21, 85-93( (2010)

J.A.W. Nicolay (red.), Terpbewoning in oostelijk Friesland. Barkhuis, Groningen University Library, 2010

P. Boiten (red.), Lauwersland. Noordbroek, Leeuwarden, 2011

J. Bazelmans (red.), Atlas van Nederland in het Holoceen. Bert Bakker, Amsterdam, 2011

Organisaties en Links